TL3 Herhaling paragraaf 6.1 en 6.2

1 / 26
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Opdracht 2) Lees de onderstaande zinnen en geef aan waar het bij hoort.
Productie in enge zin 
Productie in ruime zin 
1) Annejet past 's avonds wel eens op haar broertje en zusje
2) Arjan werkt als vakkenvuller bij de supermarkt om de hoek
3) Raisa maait in het weekend thuis het grasveld 
4) Rik werkt bij een bedrijf dat onderdelen produceert voor vliegtuigfabriek Airbus  

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Slide

Opdracht 6) Noteer de vier productiefactoren?

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Vraag 8) Wat is een voorbeeld van investeren door een bedrijf?
A
Aandelen kopen
B
Een fabrieksgebouw huren
C
Geld op een spaarrekening zetten
D
Productiemachines kopen

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Vraag 9) Wat is de juiste formule om afschrijving te berekenen?
A
(Aanschafprijs - restwaarde) : Aantal gebruiksjaren
B
(Aantal gebruiksjaren : Aanschafprijs) - restwaarde
C
(Aantal gebruiksjaren : restwaarde) - aanschafprijs
D
(Restwaarde - Aanschafprijs) : Aantal gebruiksjaren

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Welke van de volgende markten is een voorbeeld van een abstracte markt?
A
De zuivelmarkt in Nederland
B
De markt in Kampen op zaterdag
C
De rommelmarkt in de sporthal
D
De bloemenmarkt in Hoofddorp

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Rozen zijn meestal duurder rond Valentijnsdag doordat er dan ...
A
Meer aanbod van rozen is
B
Minder aanbod van rozen is
C
Meer vraag naar rozen is
D
Minder vraag naar rozen is

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

In zijn dorp verkoopt Gijs in zijn winkel verse groenten, zuivel en vlees van boeren uit de omgeving. Aan de rand van het dorp komt een nieuw winkelcentrum. Van welke winkel kan Gijs concurrentie verwachten?
A
De tuinmeubelgigant
B
De Praxis
C
Beterbed
D
De Jumbo

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Vul het ontbrekende woord in.
De .................. komt tot stand als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn
A
Marktprijs
B
Consumentenprijs
C
Evenwichtsprijs
D
Verkoopprijs

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide