3k - Woordenschat H5 + Woordenschat H6

Welkom


Nederlands
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom


Nederlands

Slide 1 - Slide

Doelen
Herhaling

Woordenschat H5
Je weet wat overdrijving en ironie is.

Woordenschat H6
Je kunt begrijpen wat er staat.

Slide 2 - Slide

Woordenschat H5
Doel: Je leert wat overdrijving en ironie is.

Slide 3 - Slide

Woordenschat H5
Wat is groene energie?

Is dit groene energie?

Wordt deze tekening serieus bedoeld?

Slide 4 - Slide

Woordenschat H5
Overdrijving en ironie
Schrijvers maken soms gebruik van taalmiddelen om hun teksten afwisselender en aantrekkelijker te maken. Ze kunnen daarvoor gebruikmaken van overdrijvingen en ironie.

Slide 5 - Slide

Overdrijving
Overdrijving: de schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is. Bijvoorbeeld: Het was een doodsaaie les. Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet wat er letterlijk staat. Bijvoorbeeld:
We moesten eeuwen op de groentesoep wachten.
We moesten erg lang op de groentesoep wachten, maar geen honderden jaren.

Slide 6 - Slide

Ironie
Ironie: de schrijver zegt iets op een grappige of een wat spottende manier, waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt.
Bijvoorbeeld:
– Geweldig hoor, die twee voor je toets!
– Fijn, al die moddersporen op de schone vloer!

Zelf gebruik je vast ook weleens ironie. Als je wilt dat de ander weet dat je het niet serieus bedoelt, zet je er vaak een emoticon achter.

Slide 7 - Slide

Woordenschat H5
Overdrijving: Iets groter, mooier, erger of beter maken.

Ironie: Grappige of spottende manier (de lezer weet niet zeker of het serieus bedoeld wordt.)

Slide 8 - Slide

Woordenschat H6
Doel: Je leert begrijpen wat er staat.

Slide 9 - Slide

Woordenschat H6
Om een tekst goed te begrijpen, moet je zorgvuldig lezen. Je hebt verschillende manieren geleerd om de tekst beter te begrijpen.
Let op:
synoniemen, omschrijvingen, voorbeelden, tegenstellingen, voor- en achtervoegsels en bekende woorddelen om de betekenis van moeilijke woorden te vinden.
figuurlijk taalgebruik: bedoelt de schrijver wel precies wat er staat?
woorden met meerdere betekenissen (homoniemen): welke betekenis past in de tekst?
overdrijft de schrijver of gebruikt hij ironie?

Maken: alle opdrachten

Slide 10 - Slide

(Huis)werk
Leesboek meenemen!
H5 Woordenschat maken.

Volgende week toets woordenschat H4,H5,H6.
Klaar?
lekker lezen/ je bent aan het werk

Slide 11 - Slide