Wasverzorging Dienstverlening

Wasverzorging 
Assistent Dienstverlening
1 / 33
next
Slide 1: Slide
MBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wasverzorging 
Assistent Dienstverlening

Slide 1 - Slide

Wasverzorging

Slide 2 - Mind map

Wat hoort er NIET bij wasverzorging?
A
Strijken
B
Sorteren
C
Wassen
D
Dweilen

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Hoe kun je de was sorteren?
A
Op kleur en op materiaal
B
Op materiaal en op temperatuur
C
Op kleur en op maat
D
Synthetisch en natuurlijk

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Wol
Zijde
Vlas
Katoen

    Plant

   Rups


 Schaap

   Plant

Slide 7 - Drag question

Van welk materiaal is jouw kleding gemaakt?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Wat zijn kenmerken van katoen?
A
Sterk, goed te strijken
B
Kreukt niet, niet sterk
C
Goedkoop, alle kleuren
D
Kreukt, kan smelten

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Waarom zijn wassymbolen belangrijk?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Dit wassymbool
betekent:
A
Handwas
B
Chemisch reinigen
C
Nat ophangen
D
Niet wassen

Slide 16 - Quiz

Wat betekent dit wassymbool:
A
Niet drogen in de wasdroger
B
Drogen in de wasdroger
C
Niet wassen in de wasmachine
D
Wassen in de wasmachine

Slide 17 - Quiz


Wat betekent dit wassymbool:
A
niet wassen
B
niet strijken
C
niet drogen
D
niet bleken

Slide 18 - Quiz


Wat betekent dit wassymbool:
A
wassen op 30 graden
B
wassen op 40 graden
C
handwassen
D
niet wassen

Slide 19 - Quiz

Wat lees je hier?
A
30 C wassen, niet strijken
B
Niet in de droger, warm strijken
C
Niet bleken, 30 C wassen
D
Stomerij, heet strijken

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Als je te heet wast kan de kleding gaan:
A
scheuren
B
krimpen
C
kreuken
D
uitrekken

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Waar let jij op als je
wasmiddel koopt?

Slide 24 - Mind map

Slide 25 - Slide

Waarmee was je een rode
katoenen sweater?
A
Fijnwasmiddel
B
Wolwasmiddel
C
Voorwasmiddel
D
Bontewasmiddel

Slide 26 - Quiz


Wat is hier gebeurd?
A
Gevlekt
B
Gekrompen
C
Gekreukt
D
Verkeerd gestreken

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Video

Hoe weet je hoe warm je een kledingstuk moet strijken?
A
Dat kun je zien aan het strijkijzer
B
Dat kun je zien op het wasetiket
C
Het maakt niet zo heel veel uit
D
Je vraagt het aan je moeder

Slide 29 - Quiz

Hoe moet je deze trui strijken?
A
Je mag de trui niet strijken
B
Lauw strijken
C
Warm strijken
D
Heet strijken

Slide 30 - Quiz

Waar let je op bij strijken?
A
Temperatuur
B
Volgorde
C
Ergonomisch werken
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 31 - Quiz

Waar of niet waar?
Door het strijken van kleding kun je bacteriën doden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz

Welke nieuwe woorden heb je geleerd in deze les?

Slide 33 - Open question