2.7 Grammatica les 1

  • Goedemorgen 

  • Zet de stoelen van de tafels af en ga lekker zitten
  • Lesboek en etui op je tafel.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides and 3 videos.

Items in this lesson

  • Goedemorgen 

  • Zet de stoelen van de tafels af en ga lekker zitten
  • Lesboek en etui op je tafel.

Slide 1 - Slide

2.5 Woorden
  • De hoofdstuktoets gaat over de paragrafen

  • 2.3 Lezen 
  • 2.5 Woorden
  • 2.7 Grammatica
  • 2.8 Spelling

Slide 2 - Slide

Vandaag

  • Start grammatica uitleg
  • Aan de slag
  • Huiswerk

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
In deze paragraaf:
• herhaal je de woordsoorten uit leerjaar 1;
• leer je het hulpwerkwoord en het zelfstandig werkwoord
  herkennen;
• leer je het telwoord benoemen.

Slide 4 - Slide

2.7 Grammatica
Vandaag:
  • herhaal je de woordsoorten uit leerjaar 1

  • Wat zijn woordsoort ook al weer?
      Elk woord in een zin kan je een naam geven (benoemen).
      Je zegt dan wat voor soort woord het woord is.

      LET OP: Dit is wat anders dan de zin in zinsdelen verdelen!

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Leertekst Overzicht van de woordsoorten (blz. 149)
woordsoort
afkorting
voorbeeld
lidwoord
lw
de, het, een
bijvoeglijk naamwoord
bn
knap, slim, stevig, dromerig, katoenen
zelfstandig naamwoord
zn
kapper, tijdschrift, probleem, Scheveningen
voorzetsel
vz
voor, met, aan, tijdens, ondanks, vanwege
werkwoord
ww
werken, kopen, spelen

Slide 7 - Slide

Leertekst Overzicht van de woordsoorten (blz. 149)
woordsoort
afkorting
voorbeeld
persoonlijk voornaamwoord
psv
ik, je, u, hij, haar, het, ons, wij, jullie, hen
bezittelijk voornaamwoord
bzv
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, uw, hun

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Grammatica 2.7
Graag jullie reactie/aanvullingen op deze lessonup
Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor:
- mensen      tante, oom, vader, leerling, docent, 
- dieren          kat, hond, hamster, koe, paard
- planten       tulp, roos, eik, gras
- dingen        stoel, mobieltje, raam


Slide 10 - Slide

Grammatica 2.7
Graag jullie reactie/aanvullingen op deze lessonup
Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Zelfstandige naamwoorden (zn) zijn ook: 

- namen         Rijswijk,  Johan, Maas, Ijselmeer    (het zijn eigen namen, plaatsen,   landen, rivieren, gebergten)
- begrippen   liefde, respect, geloof, belofte         (je kan het niet vast pakken)

Zelfstandig naamwoorden kun je
- in het meervoud zetten                 : leerling  - leerlingen, raam - ramen
- een verkleinwoord van maken   : raam - raampje , paard - paardje

Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten : de, het of een


Slide 11 - Slide

Grammatica 2.7
Graag jullie reactie/aanvullingen op deze lessonup
Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Er zijn en 3 lidwoorden (lw): de, het, een

Een lidwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

- de jongen   -  het meisje  - de fiets  - het plan  -  de ketting  - de vriendin - een vis


Slide 12 - Slide

Grammatica 2.7
Graag jullie reactie/aanvullingen op deze lessonup
Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.
Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak voor het zelfstandig naamwoord, maar het kan er ook achter staan:
snel                - zijn snelle auto                      -> zijn auto is snel
groen            - het groene glas                     -> het glas is groen
Syrisch          - een Syrisch buurmeisje      -> het buurmeisje is Syrisch
reusachtig   - de reusachtige villa              -> de villa is reusachtig
mooi, rood    - die mooie, rode broek        -> de broek is mooi en rood

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Grammatica 2.7
Graag jullie reactie/aanvullingen op deze lessonup
Voorzetsel

Een voorzetsel (vz) staat nooit alleen: het hoort bij één of meer andere woorden:
Ik ga naar huis. Thuis zit ik op mijn kamer en lees ik in mijn boek.

Voor het vinden van een voorzetsel kun je het ezelsbruggetje de kast of de vakantie gebruiken.
Een voorzetsel kun je altijd vóór deze woorden zetten:
- op de kast, achter de kast, naast de kast, van de kast, naar de kast
- in de vakantie, gedurende de vakantie, na de vakantie, voor de vakantie


Slide 15 - Slide

Zelfstandig werken
Samen maken opdracht 1 op bladzijde 147
Daarna zelfstandig de opdrachten 5, 6 en 7 op blz 148-149

Het overzicht van woordsoorten + afkortingen (blz. 148)moet je kennen voor de toets!

Slide 16 - Slide