This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Straling
Slide 1 - Mind map
Met straling kun je kanker genezen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 2 - Quiz
Van straling kun je kanker krijgen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Na drie halveringstijden is de activiteit teruggelopen tot 1/6e deel van de oorspronkelijke waarde.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quiz
Alfadeeltjes komen in lucht verder dan in weefsel.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quiz
Een millisievert is gelijk aan een duizendste microsievert.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quiz
Overal op aarde is de achtergrondstraling even sterk.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quiz
Voor welk(e) soort(en) straling geldt het begrip indringdiepte?
Slide 8 - Open question
Welke straling wordt makkelijker geabsorbeerd?
A
Alfastraling
B
Bètastraling
Slide 9 - Quiz
Splijtstofstaven zijn voortdurend ondergedompeld in water. Bij het ongeval in Fukushima liep het water weg door een gat in de wand van het reactorvat. Leg uit dat het water nodig is om elektriciteit te maken.
Slide 10 - Open question
De activiteit van een bron ..... naarmate het aantal instabiele kernen in de bron toeneemt.
A
wordt groter
B
wordt kleiner
C
blijft gelijk
Slide 11 - Quiz
De activiteit van een bron ..... naarmate de halveringstijd van de isotoop toeneemt.
A
wordt groter
B
wordt kleiner
C
blijft gelijk
Slide 12 - Quiz
De activiteit van een bron ..... naarmate de tijd verstrijkt.
A
wordt groter
B
wordt kleiner
C
blijft gelijk
Slide 13 - Quiz
De activiteit van een bron ..... naarmate de temperatuur van de bron toeneemt.
A
wordt groter
B
wordt kleiner
C
blijft gelijk
Slide 14 - Quiz
In een ziekenhuis wordt 80 mg van een radioactieve stof opgeborgen. De halveringstijd van deze stof is één week. Hoeveel van deze stof is na 4 weken nog over? Geef de berekening.
Slide 15 - Open question
In kerncentrales ontstaat plutonium-239 als radioactief afval. De halveringstijd van plutonium-239 is 24.400 jaar. Bereken na hoeveel jaar er van 4 gram plutonium-239 nog 0,25 gram over is.
Slide 16 - Open question
Hoe noemen we het feit dat iemand zelf radioactief wordt?
A
Activiteit
B
Besmetting
C
Bestraling
D
Instabiel
Slide 17 - Quiz
Wat versta je onder de activiteit van een radioactieve stof?
A
Het feit dat atoomkernen splitsen.
B
Het aantal atoomkernen dat vervalt per seconde.
C
De neutron van de éne kern zorgt voor een splitsing van een andere
D
Of er veel of weinig straling is.
Slide 18 - Quiz
De halveringsdikte van lood voor bètastraling bedraagt 0,20 mm. De wand van de bus is overal 0,10 cm dik. Bereken hoeveel procent van de straling door de bus wordt tegengehouden.
Slide 19 - Open question
Je hebt 400 atomen. Je activiteit is 8 Bq. Na hoeveel seconde heb je 56 atomen?
Slide 20 - Open question
Je hebt 400 atomen. De halveringstijd is 50 s. Na hoeveel seconde heb je 50 atomen?
Slide 21 - Open question
De activiteit van een bron is 20 kBq. Hoeveel instabiele kernen zijn er maximaal na een uur verdwenen?
Slide 22 - Open question
Leg uit waarom het ook mogelijk is dat er veel minder kernen vervallen zijn.
Slide 23 - Open question
Radium heeft 88 protonen in de kern. De meest bekende vorm is radium-226. Hoeveel neutronen heeft deze isotoop in de kern?
Slide 24 - Open question
Radium-226 vervalt door het uitzenden van alfastraling. Radium-226 had 88 protonen en 138 neutronen. Hoeveel protonen en neutronen heeft de nieuwe kern?
Slide 25 - Open question
Maarten heeft een sample van plutonium met een halveringstijd van 40 minuten. Hoeveel procent van de stof is nog over na (Havo: 2 uur) (Vwo: 1 uur 50 min)?