Eén leerling komt voor de klas staan en neemt een andere leerling uit de klas in gedachten.
De anderen in de klas gaan achter hun stoel staan. Ze mogen vragen stellen die alleen met ja of nee beantwoord kunnen worden, bijvoorbeeld: is het een jongen? Heeft hij een bril?
Kinderen die niet binnen de beschrijving passen, gaan zitten, maar mogen nog wel meedoen met het stellen van vragen.
Uiteindelijk staat er nog één kind: het kind dat degene die voor de klas staat in gedachten had.