Verschil past simple, past continuous en present perfect

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo, havoLeerjaar 2,3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesson goals
  • You know the difference between the past simple, past continuous and present perfect. 

Slide 2 - Slide

De present perfect
  • Gebruik je om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is.
  • Gebruik je om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en je daar nu het resultaat van merkt

Slide 3 - Slide

Present perfect
Iets wat in het verleden begonnen is en nu nog aan de gang is.


Slide 4 - Slide

Present perfect
Iets dat in het verleden is gebeurd en waarvan je nu het resultaat merkt. 
My car has broken down.
I need to walk now. 

Slide 5 - Slide


Verschil past simple, past continuous en present perfect

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Hoe vorm je de past simple bij regelmatige werkwoorden?
A
Door -es achter het werkwoord te zetten
B
Door -ed achter het werkwoord te zetten
C
Door -et achter het werkwoord te zetten
D
Door -ies achter het werkwoord te zetten.

Slide 10 - Quiz

Iets dat aan het gebeuren was in het verleden.

Slide 11 - Slide

Hoe vorm je de past continuous?

Slide 12 - Slide

Je gebruikt de past continuous dus alleen als je kunt zeggen dat je iets aan het doen was.
The math teacher was giving a test
The principal was sitting in his office

Slide 13 - Slide

Hoe vorm je de past continuous?
A
Door -ed achter het werkwoord te zetten
B
Met was of were en -ing achter het werkwoord te zetten
C
Door -ing achter het werkwoord te zetten.
D
Met de verledentijd van To be: was of were

Slide 14 - Quiz

Hoe vorm je de Present Perfect?
A
Werkwoord + ED
B
met het derde rijtje van de irregular verbs
C
Werkwoord + S bij he / she / it
D
met has / have + voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

You.......................(walk) to Germany and now have holes in your shoes.
A
Has walked
B
Have walked
C
Has walk
D
Have to walk

Slide 16 - Quiz

Welke zin staat in de present perfect?
A
I bought a dog
B
I have bought a dog
C
I buy a dog
D
I am buying a dog

Slide 17 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
I love to cycle to school.
B
We often go to church.
C
They have not talked to him yet.
D
I didn't hear him come in.

Slide 18 - Quiz

Je hebt uitleg gehad en geoefend
met de PRESENT PERFECT.
Vertel wanneer je deze tijd gebruikt.

Slide 19 - Open question

Ik snap het verschil tussen de past simple, de past continuous en de present perfect:
A
Helemaal
B
Helemaal niet
C
Een beetje
D
Ik wil het nog wel een keer uitgelegd krijgen.

Slide 20 - Quiz

Succes!

Slide 21 - Slide