Neem een
personage uit je boek en ga deze, door rijm te gebruiken, beschrijven. Je mag bijvoorbeeld van je personage zijn/haar uiterlijk benoemen. Ook mag je beschrijven waar het boek over gaat. Zorg dat
je rijmpje uit minimaal 8 regels bestaat. Maak ook een rijmschema.
In Wonder lees ik met plezier, A
Over Auggie, dat bijzondere dier. A
Met een gezichtje niet alledaags, B
Beleeft hij avonturen, maar altijd als een baas. B
Hij maakt vrienden, groot en klein, C
En leert ons allen, blij te zijn. C
Met humor en moed, vol van pracht, D
Is Wonder een boek dat ons lachen lacht. D