#4 oefenen examenvragen

Kleurenblindheid
  • Vraag 7: wat heb je uit de tekst nodig? Wat is het verband tussen de twee deelvragen?
  • Vraag 8: je moet heel goed beseffen wat de woorden depolariseren en hyperpolariseren betekenen. Hoe kun je deze woorden omschrijven?
  • Kijk naar afbeelding 4. Wat staat daar feitelijk?
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Kleurenblindheid
  • Vraag 7: wat heb je uit de tekst nodig? Wat is het verband tussen de twee deelvragen?
  • Vraag 8: je moet heel goed beseffen wat de woorden depolariseren en hyperpolariseren betekenen. Hoe kun je deze woorden omschrijven?
  • Kijk naar afbeelding 4. Wat staat daar feitelijk?

Slide 1 - Slide

Hersenbloeding
  • Vraag 9: wat kun je aan extra informatie betrekken?
  • Altijd verwarrend: zie je het plaatje oogkwadranten nu vanuit de patiënt of de arts?


Slide 2 - Slide

Stereoscopie
  • De kruising van de uitlopers van beide oogzenuwen = 
    optisch chiasma
  • Hier gaan impulsen van het linkergedeelte van het netvlies van beide ogen naar het linker gezichtscentrum, en de rechterdelen naar het rechter gezichtscentrum 

Slide 3 - Slide

Vraag 17
  • Wat wordt er anders bij kinderen met zowel harde als zachte lenzen?
  • Wat betekent dit voor de sterkte?
  • Wat moet er met de bril gebeuren?

Slide 4 - Slide

Verziend en bijziend

Slide 5 - Slide

Nog een paar zaken herhalen

Slide 6 - Slide

Actiepotentiaal (BINAS 88F)

Slide 7 - Slide

de 5 fases van een actiepotentiaal

Slide 8 - Slide

Er ontstaat een actiepotentiaal in het axon van de zenuwcel als....
A
Er meer + dan - signalen aankomen op de dendrieten van de zenuwcel
B
De depolarisatie (summatie) van het membraan op deze plek zo groot is dat de drempelwaarde overstegen wordt
C
Alle dendrieten van de zenuwcel een signaal doorgegeven krijgen d.m.v. neurotransmitters

Slide 9 - Quiz

Een actiepotentiaal wordt gevolgd door een absoluut refractaire periode, waarin geen nieuwe actiepotentiaal mogelijk is in het desbetreffende neuron.
Wat is een van de oorzaken voor dit oponthoud?
A
Het duurt enige tijd voordat de energie voor een actiepotentiaal geleverd kan worden.
B
Het duurt enige tijd voordat de natrium/kaliumpomp kan gaan werken.
C
Het duurt enige tijd voordat de ionenverdeling voldoende is hersteld.
D
geen van deze oorzaken

Slide 10 - Quiz



De hoeveelheid neurotransmitter die per tijdseenheid door een bepaalde zenuwcel in een synapsspleet wordt gebracht is niet constant.

Waarvan is de hoeveelheid transmitter afhankelijk?
A
van de frequentie waarmee impulsen aankomen
B
van de herkomst van de aankomende impulsen
C
van de sterkte van de aankomende impulsen
D
van de sterkte van de actiepotentiaal van de zenuwcel vóór de synaps

Slide 11 - Quiz

Welk nummer wijst neurotransmitters aan?
A
nummer 2
B
nummer 3
C
nummer 5
D
nummer 8

Slide 12 - Quiz

Zintuigcellen gaan neurotransmitter afgeven na een adequate prikkel. De zintuigcellen in het netvlies juist niet. Waardoor komt dat? Doordat...
A
...de binnenkant van zo'n cel bij een prikkel negatiever geladen wordt.
B
...de binnenkant van zo'n cel bij een prikkel positiever geladen wordt.
C
...de Na+ kanaaltjes van zo'n cel bij een prikkel open gaan
D
…zo'n cel bij een prikkel de neurotransmitter afbreekt

Slide 13 - Quiz

Welk type neurotransmitter wordt er afgegeven door de gele schakelcel
A
stimulerend
B
inhiberend / remmend
C
weet je niet

Slide 14 - Quiz