In elke zin staan één of meer werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm.
Op de Veluwe hebben we wilde zwijnen gezien.
Slide 4 - Slide
De persoonsvorm vinden
1. De tijdproef Zet de zin in een andere tijd. Maak van tegenwoordige tijd de verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Dit meisje wil aanstaande zaterdag graag winkelen.
In de vakantie gaat Bo naar Aruba.
Slide 5 - Slide
De persoonsvorm vinden
2. De vraagproef
Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
Dit meisje wil aanstaande zaterdag graag winkelen.
In de vakantie gaat Bo naar Aruba.
Slide 6 - Slide
Zinsdelen
De zin bestaat uit zinsdelen. Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen:
Deze jongen gaat morgen naar Spanje.
Slide 7 - Slide
Zinsdelen vinden
Voor de persoonsvorm staat maar één zinsdeel. Probeer welke woorden je samen vóór de persoonsvorm kunt zetten.
Dit meisje wil aanstaande zaterdag graag winkelen.
In de vakantie gaat Bo naar Aruba.
Slide 8 - Slide
Aan de slag
Opdracht 1 Complimentenspel deel 1
Je krijgt allemaal een A4. Schrijf hier je naam op.
Je wisselt van A4 met degene die naast je zit.
Je schrijft in een zin een compliment op voor de ander.
Dit doen we een aantal rondes.
Slide 9 - Slide
Aan de slag
Opdracht 1 Complimentenspel deel 2
Zorg dat je je eigen blaadje weer krijgt.
Markeer van elke zin de persoonsvorm.
Verdeel de zin in zinsdelen.
Slide 10 - Slide
Tijd over?
Markeer alle persoonsvormen in de tekst.
Klaar? Kies 5 zinnen uit en schrijf over in je schrijft. Verdeel daarna de zinsdelen.