Grammar 2

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Today's planning

practice with grammar

Bezit met - 's

Om bezit aan te geven gebruik je 's

Het boek van Jamie - Jamie's book (persoon)

De wol van de schapen - the sheep's wool (dier)

Het nieuws van gisteren - Yesterday's news (tijd)

Je gebruikt 's om bezit aan te geven van:

een persoon, dier, tijd, product, bedrijf of winkel.

Bezit met - s'

Als het woord al op een -s eindigt zet je er  alleen ' achter

Dit is bijvoorbeeld als het woord in het meervoud eindigt op een s:

Het boek van mijn zussen - My sisters' book

Het boek van mijn broers - My brothers' book

Het boek van mijn ouders - My parents' book

My sister always holds my father___hand while crossing the street.

1. s'
2. '
3. 's
4. of

Make sure the power cable is plugged into the back ____the television.

1. '
2. 's
3. s'
4. of

(sister – hair )Everyone looked at my ____because she had it dyed pink.

1. sister's hair
2. hair of my sister
3. sister' hair
4. of the hair of my sister

(side – shed) Look! Someone sprayed graffiti on the ________

1. shed's side
2. side's shed
3. side of the shed
4. the shed of the side

(Justin – ear) Someone just pulled___

1. ear of Justin
2. Justins' hair
3. Justin' ear
4. Justin's ear

Word order - place and time

In een Engelse zin komt een plaatsbepaling vóór een tijdsbepaling.

Plaats	Tijd
We can meet at the pool	at seven tonight.
Let’s meet in front of the hotel	at nine o’clock.

for a walk / often / the family / goes / in the weekend

get / good grades / always / the students

watch / the football match / at home / sometimes / we

Bezittelijke voornaamwoorden

Je gebruikt bezittelijke voornaamwoorden om aan te geven van wie iets is.

Je gebruikt of mine, of yours, etc. als er bijvoorbeeld a of this, that, these, those voor het zelfstandig naamwoord staat: 

a + friend +of mine, that + book + of yours.

Rita is a friend she / hers / of hers.

1. she
2. hers
3. of hers

These books are us / ours / of ours. Please don’t touch them!

1. us
2. ours
3. of ours

This is your / yours / of yours cell phone, isn’t it?

1. your
2. yours
3. of yours

These bikes here are they / their / theirs.

1. they
2. their
3. theirs