Elke tak werk je uit met kleinere takken:
- Opbouw (begin/einde)
- Spanning (soort spanning, open plek etc.)
- Personages (uiterlijk/karakter/ hoofdpersoon)
- Literatuur of lectuur
- Perspectief
- Motieven (kleine herhalingen / onderwerpen)
- Tijd (chronologie, verteltijd / vertelde tijd / vertraging of versnelling)
- Thema (hoofdonderwerp)
- Ruimte (plaatsen / sfeer)