Bezittelijke voornaamwoorden geven een bezit aan: het is van iemand. Je zet de bezittelijke voornaamwoorden voor zelfstandige naamwoorden, op de plek van de lidwoorden der/die/das of ein/eine.
Slide 24 - Slide
De bezittelijk voornaamwoorden
Slide 25 - Slide
Possessivpronomen
Slide 26 - Slide
wir üben
Slide 27 - Slide
Bezittelijke vnw: das Possessivpronomen
(jouw) ..... Suppe
(haar) ..... Rechnung
(ons) ..... Eis
(jullie) ..... Tasse
(uw) ..... Haus
(mijn) ..... Soße
(zijn) ..... Pferd
(jullie) ..... Vater
Slide 28 - Slide
timer
1:00
die
der
das
Mann
Frau
Kind
Junge
Schule
Mädchen
Haus
Lehrer
Lehrerin
Slide 29 - Drag question
wann?
was?
wer?
wie?
wo?
woher?
wohin?
wanneer?
wat?
wie?
hoe?
waar?
waarvandaan?
waarheen?
Slide 30 - Drag question
Tip!
Kijk goed naar het lidwoord der, die, das
timer
3:00
es
sie
er
sie
es
sie
er
er
es
die Freundschaft
das Haus
die Großmutter
der Baum
das Mädchen
der Lehrer
der Zug
das Flugzeug
die Toilette
Slide 31 - Drag question
Personalpronomen
Possessivpronomen
ich
du
Er, sie, es
wir
ihr (zij)
sie, Sie
ihn, sie, es
uns
dich
mich
sie, Sie
euch
ihr-, Ihr-
euer-
unser-
sein-
ihr-
sein-
dein-
mein-
Slide 32 - Drag question
ik
ich
jij
du
hij
er
zij
sie
het
es
wij
wir
jullie
ihr
zij
sie
u
Sie
Sleep het bezittelijke voornaamwoord op de juiste plaats in het schema
unser
dein
Ihr
euer
mein
ihr
ihr
sein
sein
Slide 33 - Drag question
Vertaal de bezittelijke voornaamwoorden
mijn
jouw
zijn/haar
ons/onze
jullie
hun/uw
mein(e)
dein(e)
sein(e) / ihr(e)
unser(e)
euer(e)
ihr(e)/Ihr(e)
Slide 34 - Drag question
ein-Gruppe:
bezittelijk voornaamwoord
der-Gruppe:
aanwijzend voornaamwoord
dein Bruder
dieser Mann
eure Schwester
dieses Kind
ihre Kinder
mich
unser
Vater
uns
welche Frau...?
Slide 35 - Drag question
der-Gruppe
3e naamval vrouwelijk?
A
die
B
das
C
der
D
den
Slide 36 - Quiz
Wat moet je doen bij de keuzevoorzetsels 3e / 4e naamval?
A
beslissen of het bepaling van tijd/plaats/beweging is