Les 8 Via Vervolg 1F Deel B thema 5 H1 Belangrijke woorden

Thema 5 Vakantie H1 Belangrijke woorden
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 5 Vakantie H1 Belangrijke woorden

Slide 1 - Slide

Nieuw thema!
Thema 5 vakantie
Tekst

Slide 2 - Slide

Opbouw van de les
  • Lesdoelen
  •  Mindmap vakantie
  • Lezen van de belangrijke woorden
  • Oefeningen met de belangrijke woorden
  • Aan het werk in het boek + studiemeter
  • Evaluatie

Slide 3 - Slide

Hoofdstuk 1 Belangrijke woorden
Lesdoelen:
  • Aan het eind van deze les ken je de belangrijke woorden van dit hoofdstuk.
  • Aan het eind van deze les kun je deze woorden in een zin gebruiken.

Slide 4 - Slide

Aan welke woorden denk je bij het woord vakantie?

Slide 5 - Mind map

Belangrijke woorden lezen
Je krijgt 5 min. om de belangrijke woorden op blz. 114 en 115 te lezen.
timer
5:00

Slide 6 - Slide

Wij moesten de vakantie annuleren.

Wat is annuleren?
A
Afzeggen
B
Regelen
C
Uitzoeken
D
Bekijken

Slide 7 - Quiz

Je moet even bellen om te bevestigen.

Wat is bevestigen?
A
Regelen
B
Vragen
C
Aangeven dat het doorgaat
D
Aangeven dat het niet doorgaat

Slide 8 - Quiz

In Parijs bezichtigen we de Eiffeltoren.

Wat is bezichtigen?
A
Beklimmen
B
Beschilderen
C
Bezoeken
D
Bekijken

Slide 9 - Quiz

Wat is controleren?
A
Vergeten
B
Reserveren
C
Bestuderen
D
Nakijken

Slide 10 - Quiz

Wat is de bestemming?
A
De plaats waar je vandaan komt.
B
De reis die je maakt.
C
Je stem.
D
De plaats of het land waar je naartoe gaat.

Slide 11 - Quiz

De bagage
A
Een bewijs waarmee je laat zien wie je bent
B
Als er iets heel ergs gebeurt
C
koppers en tassen die je meeneemt op reis
D
Een rekje

Slide 12 - Quiz

de bezienswaardigheid
A
de zienswijze
B
iets wat de moeite waard is om te bekijken of te bezoeken
C
waardevolle spullen

Slide 13 - Quiz

de brochure
A
blad of boekje met informatie
B
een folder
C
een boekje

Slide 14 - Quiz

De groep heeft morgen een excursie.

De betekenis van excursie =
A
leerzaam uitstapje
B
uitstapje
C
schoolreisje
D
schrijfopdracht voor school

Slide 15 - Quiz

De douane
A
De brandweer die een school controleert
B
De luchthaven
C
De plek waar je je paspoort ophaalt
D
De grenspolitie van een land.

Slide 16 - Quiz

Vaccinatie
wat is dat?
A
inenting of een prik
B
immuniteit
C
infectie
D
antistof

Slide 17 - Quiz

Wat zijn reisdocumenten?
A
paspoort en identiteitsbewijs
B
diploma's
C
alle belangrijke papieren voor een reis, zoals paspoort of vliegtickets
D
vliegtickets

Slide 18 - Quiz

Wat is de valuta?
A
De vlag van een land.
B
Het eten van een land.
C
De taal van een land.
D
Geldsoort van een land.

Slide 19 - Quiz

genieten
A
ergens plezier aan beleven
B
moeilijk vinden
C
makkelijk vinden
D
verdrietig vinden

Slide 20 - Quiz

het budget
A
bedekking
B
bedrag dat je kunt besteden

Slide 21 - Quiz

Wat is toerisme?
het toerisme
A
Op vakantie gaan
B
Als mensen voor hun plezier een reis of uitstapje maken.
C
Activiteiten die je uitvoert in je thuis- en leefomgeving
D
Alles wat met vrije tijd en ontspanning buiten de eigen omgeving te maken heeft

Slide 22 - Quiz

Ik neem volgende week verlof op bij mijn baas.
Wat is verlof?
A
Werkdagen op het werk
B
Vrije dagen die je krijgt van je werk
C
Extra werkuren tijdens het werk
D
Ontslag van het werk

Slide 23 - Quiz

Wat is een visum?
het visum
A
Een creditcard
B
Een paspoort voor minderjarigen
C
Aanvraag voor asiel
D
Een vergunning om een ander land in of uit te reizen

Slide 24 - Quiz

Aan het werk:
Boek: Maak de opdrachten 1 t/m 5 
(blz. 116-120)
Studiemeter: Via starttaal online - via vervolg - thema 5 vakantie - belangrijke woorden - woordenschat

Slide 25 - Slide

Evaluatie
Wat hebben wij gedaan?
Wat hebben wij geleerd?
Wat kunnen wij hiermee?
Wat was mijn inbreng?
Op welk niveau heb ik gewerkt?
Volgende week: het plaatsen van een komma en dubbele punt.

Slide 26 - Slide