- Je kent de hoofdklimaten en kunt benoemen waar ze voorkomen.
- Je kunt het verschil tussen weer en klimaat uitleggen.
- Je kunt aangeven of een klimaat op lage of hoge breedte ligt.
- Je kunt beschrijven hoe je een klimaatgrafiek afleest.
- Je kunt omschrijven wat de breedte ligging voor invloed heeft op het klimaat.
- Je kunt verklaren wat de begroeiing bij elk klimaat is.