H5: Is er Werk voor jou?

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon/ iPad uit zicht
Planning vandaag:  paragraaf 5.1
- theorie par 5.1 deel 1
- opdrachten maken: 2 t/m 7
- opdrachten bespreken
- theorie deel 2

- opdrachten afmaken: 10 t/m 15



Bijzonderheden

flexuren: rekensommen toets uitgebreid bespreken


Planning deze week:
par. 5.1 
1 / 42
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon/ iPad uit zicht
Planning vandaag:  paragraaf 5.1
- theorie par 5.1 deel 1
- opdrachten maken: 2 t/m 7
- opdrachten bespreken
- theorie deel 2

- opdrachten afmaken: 10 t/m 15



Bijzonderheden

flexuren: rekensommen toets uitgebreid bespreken


Planning deze week:
par. 5.1 

Slide 1 - Slide

lesdoelen par. 5.1
Wat levert werken op?
  • Je kunt uitleggen wat voor arbeidsmotieven er zijn.
  • Je kunt uitleggen hoe de hoogte van je loon bepaald wordt.
  • Je kunt je nettoloon berekenen.
  • Je kunt het verschil tussen wit, grijs en zwart werk uitleggen.
  • Je kunt uitleggen wat het minimumloon is.




Slide 2 - Slide

Theorie 5.1:
Daarna maken: vraag 2 t/m 7
  • Arbeidsmotieven
  • redenen om te werken
  • bijv. geld, ervaring, tijdsbesteding, sociale contacten

  • geschoold werk = werk met opleiding
  • ongeschoold werk = werk zonder opleiding

  • cao
  • collectieve arbeidsovereenkomst
  • iedereen in hetzelfde beroep heeft dezelfde afspraken

Slide 3 - Slide

Maken: 2 t/m 7
blz. 130 en 131     af? dan verder met 10 tm 15
  • 2a. geld verdienen, contact met klanten en collega’s, nieuwe dingen leren, jezelf ontwikkelen, regelmaat geven aan je leven,  nuttig bezig zijn
  • b. Werken zorgt ervoor dat je je dag volgens een bepaald ritme kunt indelen.

  • 3 a. Bijvoorbeeld: geld verdienen en contact met klanten en collega’s.
  • b Bijvoorbeeld: regelmaat geven aan je leven en nuttig bezig zijn.

  • 4 a. Je kunt hier alle banen opnoemen waarvoor je een beroepsopleiding nodig hebt.
  • b. Bijvoorbeeld: vakken vullen in de supermarkt, schoonmaken, vuilnis ophalen.

  • 5a. Collectieve arbeidsovereenkomst.
  • b. Voor iedereen die in een bepaalde bedrijfstak werkt (bijvoorbeeld in de zorg, de bouw, het onderwijs).

  • 6. functie, aantal uren, leeftijd, opleiding, ervaring




Slide 4 - Slide

Maken: 2 t/m 7
blz. 130 en 131
  • 7a. geschoold
  • b. aantal vakantiedagen, vergoeding bij nachtdienst, loon bij verschillende functies




Slide 5 - Slide

Theorie: brutoloon, nettoloon, wit/grijs/zwart werk
  • brutoloon
  • loon wat je afspreekt met je werkgever

  • nettoloon
  • loon dat je uiteindelijk op je bankrekening krijgt (want de werkgever houdt belasting en premies in)

  • wit werk 
  • geregistreerd werk, je betaalt belastingen

  • grijs werk 
  • vrijwilligers werk, huishoudelijk werk; niet betaald en niet geregistreerd

  • zwart werk 
  • wel betaald, niet geregistreerd. Strafbaar.   Je bent niet verzekerd!

Slide 6 - Slide

0

Slide 7 - Video

Maken: opdracht 10 t/m 15
blz. 132 en 133    af? Dan herh.opg. blz. 148
  • 10. brutoloon - nettoloon
  • 11a. € 2.687 – (€ 728 + € 266) = € 1.693
  • b. De inhoudingen zijn € 3.297 : 100 x 36,7= € 1.280
  • Het nettoloon wordt: € 3.297 - € 1.280 = € 2.087

  • 12.  wit - grijs   - grijs  - zwart

  • 13a. je verdient meer
  • b. een werknemer die zwart werkt, is goedkoper voor het bedrijf. 
  • c. er wordt geen belasting en premies betaald. 

  • 14a. tegen een te laag looon
  • b. je krijgt meer ervaring, hebt meer opleiding/ kennis

Slide 8 - Slide

Nakijken: opdracht 15
Om bedragen van een maand naar een week te rekenen --> altijd eerst naar een jaar rekenen
Om bedragen van 40/36 uur naar bijv. 24 uur te rekenen --> altijd met een tussenstap naar 1 uur

  • 15 a.    1      € 1.934 × 12 = € 23.208 per jaar;   
  • € 23.208 ÷ 52 = € 446,31 per week (40 uur)
  • 2      € 446,31 ÷ 40 = € 11,16 per uur
  • € 11,16 × 24 = € 267,79


  • b. 1    € 3.459,45 × 12 = € 41.477,40 per jaar
  • € 41.477,40 ÷ 52 = € 798,33 per week (36 uur)
  • 2    € 798,33 ÷ 36 = € 22,18

Slide 9 - Slide

Par. 5.2: Wat voor ondernemingen?
- Je kunt de productiesectoren noemen en herkennen.

- Je kunt uitleggen wat arbeidsverdeling is.
- Je kunt uitleggen wat een zelfstandige, eenmanszaak en een zzp’er is.
- Je kunt de kenmerken van een vof benoemen.
- Je kunt het verschil uitleggen tussen een nv en een bv.



Slide 10 - Slide







Maken: vraag 2, 3, 4 

Slide 11 - Slide

Maken: vraag 2, 3 en 4 
ong. 5 minuten, daarna verder met 5 en 6
  • 2a./b   1   Tertiaire sector - bijvoorbeeld: winkelier, restauranthouder, bankmedewerker
  •  2   Quartaire sector - bijvoorbeeld: politieagent, docent, gemeenteambtenaar
  •  3   Secundaire sector - bijvoorbeeld: automonteur, bakker, bouwvakker
  •  4    Primaire sector - bijvoorbeeld: veehouder, visser, bosarbeider

  • 3a. secundaire    -   tertiaire
  • b/c:  eigen antwoord

  • 4. B, want daar zie je meer dan 3kwart aan diensten (het groene en rode stuk). 

Slide 12 - Slide

Maken: vraag 5 en 6   blz 135   
daarna lezen: 'werken voor jezelf' en verder met 7, 9, 11, 12, en 13
5a. uitvoerend
b. leidinggevend
c. leidinggevend (en evt uitvoerend)

6. C  (mensen doen waar ze goed in zijn, en kunnen daardoor meer maken in dezelfde tijd)



Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

werken voor jezelf
blz. 135
  • zelfstandige
  • ondernemer met een eigen bedrijf
  • --> voordeel: je bepaalt zelf wat je doet, vrijheid

  • zzp'er
  • zelfstandige zonder personeel
  • een 'zelfstandige' kan ook personeel in dienst hebben. 'Zelfstandige' wil zeggen dat je een eigen bedrijf hebt, zelf je inkomen verdient, en dus niet in loondienst werkt. 

  • eenmanszaak
  • onderneming met één eigenaar, privé aansprakelijk

Slide 15 - Slide

Maken: vraag 7, 9, 11, 12, en 13
met lezen tekstjes VOF, NV en BV
  • 7a. onjuist, je weet niet hoeveel opdrachten je krijgt en hoeveel je dus betaald wordt. 
  • b. juist
  • c. onjuist, een zelfstandige hoeft niet per se werknemers in dienst te hebben
  • d. onjuist, 'eenmanszaak' geeft aan dat er maar één persoon de eigenaar/ verantwoordelijke is. 

  • 9. overeenkomst: bij beide ben je hoofdelijk/ privé aansprakelijk
  • verschil: bij een eenmanszaak ben je alleen verantwoordelijk, bij een vof zijn er minimaal twee eigenaren

  • 11a. naamloze vennootschap
  • b. aandelen kopen als ze nog niet zoveel waard zijn, en verkopen als ze meer waard zijn geworden. 
  • c. dat je aandelen juist minder waard worden (en je dus verlies maakt)

  • 12a. bv en nv      b. bv en nv    c. eenmanszaak   d. vof    e. eenmanszaak en vof
  • 13. Ze willen  niet meer privé aansprakelijk zijn. 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

ondernemingsvormen







Verschil tussen: BV en NV:
Bij een Naamloze Vennootschap kan iedereen aandelen kopen, 
Bij een Besloten Vennootschap worden de aandelen niet vrij verhandeld (en zijn er slechts één of enkele aandeelhouders)
ondernemingsvorm
meerdere eigenaren?
privé aansprakelijk?
hebben ze aandelen?
eenmanszaak
nee
ja
nee
VOF
ja
ja
nee
Besloten Venn
ja
nee
ja*
Naamloze Venn
ja
nee
ja

Slide 18 - Slide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon/ iPad uit zicht
Planning vandaag:  paragraaf 5.3
- theorie par 5.3 deel 1
- opdrachten maken: 2, 3 en 5 t/m 8
- opdrachten bespreken
- theorie deel 2
- opdrachten maken: 9, 10, 12 en 13

- evt. herhalingsopdrachten of plusopdrachten



Bijzonderheden
veel uitval gehad, maar geen zorgen! 
Toets alleen over H5, bijna afgerond.


Planning deze week:
par. 5.3 

Slide 19 - Slide

par. 5.3: Doe jij mee op de arbeidsmarkt?
- Je kunt uitleggen wat de arbeidsmarkt en wat werkgelegenheid is.

- Je kunt uitleggen wanneer je bij de beroepsbevolking hoort.
- Je kunt uitleggen waar de Algemene wet gelijke behandeling voor bedoeld is.
- Je kunt uitleggen wat arbeidsparticipatie is.


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Theorie:
Vraag naar arbeid en aanbod van arbeid
  • Vraag naar arbeid  =   werkgelegenheid
  • De werkgevers vragen arbeid(ers), de banen die er zijn

  • Aanbod van arbeid = beroepsbevolking
  • De werknemers bieden werk aan, de mensen die willen en kunnen werken

  • De vraag en het aanbod samen vormen de arbeidsmarkt.

Maken: vraag 2, 3, 5, 6, 7, 8

Slide 22 - Slide

Maken: vraag 2, 3, 5, 6, 7, 8
tijd: 10 min    af? dan verder 9, 10, 12 en 13
  • 2.makkelijker, want meer werkgelegenheid betekent dat er meer banen zijn (meer mensen nodig zijn). Het is dan gemakkelijker om een baan te vinden. 
  • 3. 1e en de 4e.

  • 5. D
  • (als de lonen stijgen, gaan mensen meer kopen want ze hebben meer geld. Als er meer gekocht wordt, moet dat ook geproduceerd worden, en daarvoor zijn mensen nodig). 

  • 6a. Ja, omdat je een bijbaantje hebt, of nee, omdat je grootste tijdsbesteding naar school gaan is. 
  • b. huismannen of - vrouwen,  studenten. 

  • 7a. vraag naar arbeid, ze vragen arbeiders, mensen om te komen werken
  • b. aanbod van arbeid, het gaat om de mensen, beroepsbevolking

Slide 23 - Slide

  • 8.  formule die je moet gebruiken
  • deel : geheel x 100
  • 8a. deel = voltijdbaan    van geheel = beroepsbevolking
  • 4,6 : 9,2 x 100 = 50% 
  •  b. deel = werkloos   van geheel = beroepsbevolking 
  • 305.000 : 9,2 miljn x 100 = 3,3% 
  •  c. deel = meer uren willen werken     van geheel = deeltijd werkers
  • 333.000 : 4,4 miljoen x 100 = 7,6%

Slide 24 - Slide

theorie blz. 140 en 141

  • algemene wet gelijke behandeling
  • deze wet verbiedt het onderscheid maken op basis van geslacht, religie, leeftijd of afkomst

  • flexibele baan
  • baan waarbij je werkt als het bedrijf je nodig heeft

  • Arbeidsparticipatie
  • Het percentage van de bevolking wat hoort bij de beroepsbevolking
  • beroepsbevolking : bevolking x 100 = arbeidsparticipatie

Maken: 9, 10, 12 en 13

Slide 25 - Slide

Maken: vraag 9, 10, 12 en 13       tijd:  10 min    
af? dan extra oefenen met herhopdr blz 149 of plusopdr blz 151
  • 9. mensen met een migratie-achtergrond, ouderen, mensen met een beperking, homoseksuele mensen, etc. 

  • 10a. afkomst, religie, leeftijd of sekse
  • b. contract niet verlengd, geen loonsverhoging, lagere functie, ontslagen.
  • c. slechtere werksfeer en een lagere productie. 

  • 12. omdat deze zonder tussenkomst van een rechter ontslagen kunnen worden.  Werkgevers kunnen ze gewoon niet meer oproepen als ze ze niet meer nodig hebben.


Slide 26 - Slide

  • 13a.   formule = deel : geheel x 100
  • 13,1 miljoen : 17,4 miljoen x 100 = 75,3%
  • b.   arbeidsparticipatie
  • hoeveel procent van de bevolking hoort bij de beroepsbevolking (heeft een baan)
  •  13.100.000 : 100 x 70,5% = 9.235.500
  • c. zodat vrouwen niet in de financiële problemen komen, als bijv. ze gaan scheiden van hun partner. 

Slide 27 - Slide

par. 5.3: Doe jij mee op de arbeidsmarkt?
- Je kunt uitleggen wat de arbeidsmarkt en wat werkgelegenheid is.

- Je kunt uitleggen wanneer je bij de beroepsbevolking hoort.
- Je kunt uitleggen waar de Algemene wet gelijke behandeling voor bedoeld is.
- Je kunt uitleggen wat arbeidsparticipatie is.


Slide 28 - Slide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon/ iPad uit zicht
Planning vandaag:  paragraaf 5.4
- korte herhaling par. 5.3 
- nakijken 2e deel 5.3 
- theorie par. 5.4
- maken opdrachten 5.4 

- evt. herhalingsopdrachten of plusopdrachten



Bijzonderheden
Toetsweek over 2 weken
Toets gaat over H5 (27-3)
Vrijdag oefentoets H5, iPad mee!


Planning deze week:
par. 5.3 afronden en 5.4 en oefentoets

Slide 29 - Slide

Theorie:
Vraag naar arbeid en aanbod van arbeid
  • Vraag naar arbeid  =   werkgelegenheid
  • De werkgevers vragen arbeid(ers), de banen die er zijn

  • Aanbod van arbeid = beroepsbevolking
  • De werknemers bieden werk aan, de mensen die willen en kunnen werken

  • De vraag en het aanbod samen vormen de arbeidsmarkt.

Slide 30 - Slide

Nakijken: vraag 9, 10, 12 en 13       
  • 9. mensen met een migratie-achtergrond, ouderen, mensen met een beperking, homoseksuele mensen, etc. 

  • 10a. afkomst, religie, leeftijd of sekse
  • b. contract niet verlengd, geen loonsverhoging, lagere functie, ontslagen.
  • c. slechtere werksfeer en een lagere productie. 

  • 12. omdat deze zonder tussenkomst van een rechter ontslagen kunnen worden.  Werkgevers kunnen ze gewoon niet meer oproepen als ze ze niet meer nodig hebben.


Slide 31 - Slide

  • 13a.   formule = deel : geheel x 100
  • 13,1 miljoen : 17,4 miljoen x 100 = 75,3%
  • b.   arbeidsparticipatie
  • hoeveel procent van de bevolking hoort bij de beroepsbevolking (heeft een baan)
  •  13.100.000 : 100 x 70,5% = 9.235.500
  • c. zodat vrouwen niet in de financiële problemen komen, als bijv. ze gaan scheiden van hun partner. 

Slide 32 - Slide

5.4: Als je zonder werk zit
lesdoelen:
- Je kunt uitleggen wat de gevolgen zijn als je werkloos wordt.

- Je kunt uitleggen wat het UWV voor je kan doen als je werkloos bent.
- Je kunt uitleggen wat conjuncturele werkloosheid is.
- Je kunt uitleggen wat structurele werkloosheid is.
- Je kunt het verschil uitleggen tussen frictiewerkloosheid, seizoenwerkloosheid en regionale werkloosheid.



Slide 33 - Slide

maken: opdracht 1, 2 en 3
tijd: 5 min.   af? dan verder met 4, 5 en 6
  • 1. Alleen als je 15 jaar of ouder bent (want dan hoor je bij de beroepsbevolking).  / of nee, want je hebt als tijdsbesteding 'naar school gaan'. 

  • 2a. als je ouder dan 15 bent, en actief op zoek bent naar een baan. 
  • b. je hebt geen tijdsbesteding, je voelt je nutteloos, je hebt geen inkomsten, je hebt minder sociale contacten, je kunt je uitgaven (zoals je huis) misschien niet meer betalen. 

  • 3a. 8.941.000 personen
  •       9.246.000 personen
  • b. 9.246.000 - 8.941.000 = 305.000 personen    (waarom zou dit trouwens niet helemaal juist zijn, zullen er meer werklozen zijn?)
  • c. 305.000 : 9.246.000 x 100 = 3,3%

Slide 34 - Slide

Theorie: werkloos 
blz. 142
  • werkloos =
  • geen baan, wel actief op zoek, ouder dan 15 jaar

  • UWV
  • inschrijven bij UWV voor een uitkering bij werkloosheid
  • --> geregistreerd werkloos

  • verborgen werkloos
  • wel werkloos en opzoek, maar niet ingeschreven bij UWV
  • bijv. omdat je toch geen recht op een uitkering


Slide 35 - Slide

Maken: opdr. 4, 5 en 6
Af? Dan 7 t/m 13
  • 4. - helpt werklozen bij het zoeken naar een nieuwe baan.
  • - beoordeelt of iemand recht heeft op een WW-uitkering.

  • 5 a.  niet    b. geregistreerd werkloos.     c. verborgen werkloos.

  • 6a. Ja, want je hebt een jaar gewerkt en je op tijd ingeschreven bij het UWV.
  • b. 75 ÷ 100 × € 1.706 = 0,75 × € 1.706 = € 1.279,50
  • c. 70 ÷ 100 × € 1.706 = 0,70 × € 1.706 = € 1.194,20
  • d. Omdat je pas een jaar gewerkt hebt, krijg je maar drie maanden (de minimale periode) een WW-uitkering.



Slide 36 - Slide

soorten werkloosheid
blz. 143, 144, 145
  • conjuncturele werkloosheid
  • werkloosheid door te weinig vraag naar goederen en diensten (door bijv. door slechte economie)

  • structurele werkloosheid   (structureel = voor langere tijd)          
  • komt door problemen/ veranderingen bij bedrijven
  • oorzaken:
  • bijv. producten uit de tijd (videoband, fotocamera, etc)
  • banen worden overgenomen door robots en machines
  • productie verplaatst naar lage-lonenlanden
  • werknemers hebben verkeerde opleiding voor de banen

  • frictiewerkloosheid: werkloosheid tussen twee banen, of studie en baan
  • seizoenwerkloosheid: werkloosheid door werk dat alleen in bepaald seizoen is
  • regionale werkloosheid: in sommige gebieden in NL meer werkloosheid dan ergens anders



Slide 37 - Slide

Volgende les...
- nakijken 5.4 vraag 7 t/m 13

- oefentoets H5

- herhalingsopgaven

Volgende week: hoofdstuk 7 start. 

Slide 38 - Slide

Planning
1. afmaken par. 5.4: vraag 7 tm 13
2. nakijken par. 5.4 
2. oefentoets (ipad - ELO)

Slide 39 - Slide

Nakijken: vraag 7 t/m 13 (5.4)
  • 7. Minder koopkracht  3  1  2  4  conjuncturele werkloosheid


  • 8. verlagen - stijgen - stijgt.


  • 9. 1b - 2c - 3a

  • 10a. structurele werkloosheid
  • b. conjuncturele werkloosheid

  • 11a. frictiewerkloosheid
  • b. regionale werkloosheid
  • c. seizoenswerkloosheid



Slide 40 - Slide

  • 12a. regionale werkloosheid
  • b. Flevoland, Groningen en Zuid-Holland.
  • c. 3,2 ÷ 100 × 251.000 = 0,032 × 251.000 = 8.032 werklozen
  • d. 3,2% = 43.000
  • 1% = 43.000 ÷ 3,2 = 13.437,5
  • 100% = 13.437,5 × 100 = 1.343.750 beroepsbevlking

  • 13. De sluiting van de mijnen veroorzaakte:
  • - structurele werkloosheid, omdat een hele bedrijfstak verdween.
  • - regionale werkloosheid, omdat de werkloosheid in Limburg boven het landelijk gemiddelde kwam te liggen.


Slide 41 - Slide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon/ iPad uit zicht
Planning vandaag:  

opties:
- oefentoets 
- leren 
- maken herhalingsopgaven

Alles individueel!


Bijzonderheden

Toets eco: 
maandag 27 maart
Planning deze week:
leren + voorbereiden toets

Slide 42 - Slide