Recap chapter 1

Welcome B1D
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welcome B1D

Slide 1 - Slide

What are we going to learn today?
  • Goals
  • Talk about your autumn vacation
  • Recap chapter 1
  • Proefwerk Chapter 1
  • Grades SO 1 

Slide 2 - Slide

Goals
At the end of the lesson, you will have better knowledge about:
  1. Speaking about your autumnn vacation
  2. All gramatical items of unit 1. 

Slide 3 - Slide

Autumn vacation
  1. How was your autumn vacation?
  2. What did you do?
  3. Is autumn your favorite holiday season? 

Slide 4 - Slide

Proefwerk chapter 1
  1. Alle vocabulary van hoofdstuk 1 (Nederlands naar Engels)
  2. Alle stones van hoofdstuk 1 (Nederlands naar Engels)
  3. Alle gramatica van hoofdstuk 1 : Present simple, object pronouns, interrogative pronouns
  4. Proefwerk eindigt met een tekst
                                      Datum: 15 November 2022


Slide 5 - Slide

Recap chapter 1
  1. Wat moet je leren voor het proefwerk?
  • Alle gramatica van hoofstuk 1! ( Present simple, object pronouns, interrogative pronouns)
  • Alla vocabulary en stones van hoofstuk 1 (Nederlands naar Engels)
  • Proefwerk eindigt elke keer met een tekst

Slide 6 - Slide

Your turn!
  1. Look at your summary (samenvatting).
  2. Read through them.
  3. 8 minutes
  4. In silence!
  5. After this I will ask you questions 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Present Simple
When
Something that happens:
* Ooit
*Nooit
* Soms
How
I/you/we/they       walk
he/she/it                walkss
Signal words
always, never, often, sometimes, on Tuesday, every month
Example 
He always makes his homework. 

Slide 9 - Slide

Present simple

Slide 10 - Slide

Present simple: spelling rules
He, she and it --> add an -s to the infinitive 
She loves cookies

Verbs ending in 
consonant + y --> ies       cry --> cries
-o, -sh, -ch, -x, -z  --> +es     relax -->relaxes
irregular: have --> has

Slide 11 - Slide

Object pronouns
  • Je gebruikt 'object pronouns' niet als onderwerp van de zin, maar als 'voorwerp'
  • Je gebruikt 'object pronouns' als vervanging van personen, dieren of dingen
  • Je gebruikt 'object pronouns' ook na voorzetsels

Slide 12 - Slide

Subject vs. Object pronoun
Persoonlijke voornaamwoorden
Subject pronoun vs. Object pronoun
Subject pronoun / Onderwerp
Object pronoun / Lijdend of meewerkend voorwerp
Vaak het onderwerp v/d zin
Vaak het lijdend of meewerkend voorwerp v/d zin.
I = ik
You = jij
She/He/It = zij/hij/het

We = wij
You = jij 
They = zij

She helps me cook dinner.
Me = mij
You = jou
Her/Him/It = haar/hem/het

Us = ons
You = jullie
Them = hun

She helps me cook dinner.

Slide 13 - Slide


Interrogative Pronouns
Vragende Voornaamwoorden

Slide 14 - Slide

Interrogative pronouns 
Interrogative pronouns

Slide 15 - Slide

Interrogative pronouns

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Still time?
  1. Google classroom
  2. Chapter 1: grammar
  3. How? In silence

Slide 18 - Slide