Economie examen

Examen VMBO-BB en KB
2024
economie CE BB en KB
Examentraining
1 / 40
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Examen VMBO-BB en KB
2024
economie CE BB en KB
Examentraining

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Tips voor het maken van een examen

  • Checken of we weten hoe het examen eruit gaat zien
  • Oefenen met examenvragen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Bij je economie examen mag je een woordenboek gebruiken
A
Nee, natuurlijk niet
B
Ja, een Nederlands woordenboek
C
D
Ja, een NL woordenboek of een Nederlands wb naar een andere taal

Slide 4 - Quiz

Laatste tips
  • Geldbedragen afronden op 2 decimalen
  • Procenten afronden op 1 decimaal
  • Let op: soms moet je anders afronden!
  • Lees de vraag en informatie goed
  • Heb je antwoord gegeven op de vraag?
  • Oefenen, oefenen, oefenen én nakijken 
  • Begrippen en theorie goed leren

Slide 5 - Slide

Laatste tips
  • Begin je antwoord met de vraag
  • Gebruik een kladpapier
  • Schrijf de definities op

Slide 6 - Slide

Het examen maken
Gebruik je kladpapier:
  1. Zet getallen op een rij: 1 miljoen = 1.000.000 
  2. Schrijf ook de woorden erbij
  3. Bij open vragen: schrijf de definitie even op
  4. Markeer vragen waar je over twijfelt
  5. Blijf niet te lang bij een vraag hangen, markeren en aan het eind proberen.
Let op de eenheden (€, %, aantallen, $, miljoen, x1000, enz.)

!!!Controleer je antwoorden!!!

Slide 7 - Slide

Correctie examen
  • Per vraag krijgen je 0, 1, 2 of 3 punten.
  • Eén antwoord gevraagd? Alleen jouw eerste antwoord wordt gelezen.
  • Géén berekening? Dan géén punten.
  • Wordt er een antwoord met verklaring gevraagd? Zonder verklaring géén punten.
  • Geef je bij meerkeuze meer antwoorden dan gevraagd? Géén punten.

Slide 8 - Slide

Correctie examen
  • Per vraag krijgen je 0, 1, 2 of 3 punten
  • Eén antwoord gevraagd? Alleen jouw eerste antwoord wordt gelezen
  • Géén berekening? Dan géén punten
  • Wordt er een antwoord met verklaring gevraagd? Zonder verklaring géén punten
  • Geef je bij meerkeuze meer antwoorden dan gevraagd? Géén punten
  • Als jij bij meerdere vragen dezelfde fout maakt, krijg je meerdere keren puntaftrek
  • Gebruik de economische betekenis van een woord

Slide 9 - Slide

Soorten vragen

Slide 10 - Slide

Kennisvraag
Noem twee oorzaken van het ontstaan van inflatie.
Wat betekent eigenlijk oorzaken?

Slide 11 - Slide

Kennisvraag
Noem twee oorzaken van het ontstaan van inflatie.
Wat betekent eigenlijk oorzaken?

Een oorzaak is datgene wat een bepaalde omstandigheid of gebeurtenis teweegbrengt.
Een oorzaak vertelt waarom iets gebeurt. Een gevolg is wat er door die oorzaak gebeurt.

Slide 12 - Slide

Noem twee oorzaken van het ontstaan van inflatie.

Slide 13 - Open question

Inzichtsvraag
Een lager rentepercentage stimuleert de economie, maar kan ook leiden tot hogere inflatie.
Leg uit in twee stappen dat een lager rentepercentage kan leiden tot een hogere inflatie.

Slide 14 - Slide

Leg uit in twee stappen dat een lager rentepercentage kan leiden tot een hogere inflatie.

Slide 15 - Open question

De handelsoorlog tussen de VS en China heeft nadelige gevolgen voor Chinezen die op vakantie willen naar de VS.
Leg uit dat Chinezen die naar de VS op vakantie willen, nadeel ondervinden van de lage koers van de yuan.

Slide 16 - Open question

Een zin economisch juist maken
Als Uit met Bello weinig bedrijfskosten heeft, is het verschil tussen de brutowinst en de nettowinst relatief …(1)… (groot / klein). De aanschaf van hondenbrokken zijn …(2)… (afschrijvingskosten / variabele kosten / vaste kosten).

Slide 17 - Slide

Maak van de onderstaande zinnen een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen.


Door de aanschaf van het autobusje wordt er op een andere manier gewerkt bij Uit met Bello. De aanschaf van het autobusje leidt voor het bedrijf tot een toename van de …(1)… (consumptiecapaciteit / productiecapaciteit) van het bedrijf. De aanschaf van het autobusje leidt tot een …(2)… (arbeidsintensievere / kapitaalintensievere) productie.
A
1. consumptiecapaciteit 2. arbeidsintensievere
B
1. productiecapaciteit 2. kapitaalintensievere
C
1. consumptiecapaciteit 2. kapitaalintensievere
D
1. productiecapaciteit 2. arbeidsintensievere

Slide 18 - Quiz

Monocultuur en hoge schulden zijn kenmerken van een ontwikkelingsland, zo ook in Zambia.
Noem nog twee andere kenmerken van een ontwikkelingsland.

Slide 19 - Open question

Wat zijn argumenten?
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet of vindt of niet vindt
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 20 - Quiz

Volgens Rashid zijn inkomensverschillen prima. Hij vindt dan ook dat “het slecht zou zijn voor de Nederlandse economie als iedereen hetzelfde zou verdienen”.
Noem een argument voor de uitspraak van Rashid.

Slide 21 - Open question

Wat is een reden?
A
Waardoor het komt
B
Wat je wilt
C
Wat je mening is
D
Wat voorbeelden zijn

Slide 22 - Quiz

Wat is uitleggen?
A
iets neerleggen
B
iets vertellen over het onderwerp
C
iets pakken
D
Iets uit elkaar halen

Slide 23 - Quiz

Marjolein: “Ons rozenkweekbedrijf maakt winst. Dat komt voornamelijk
doordat we de productie voor een groot deel verplaatst hebben naar
Kenia in Afrika. De kostprijs is daardoor laag.”
Noem een reden voor de lage kostprijs van de rozenproductie in
Kenia.

Slide 24 - Open question

Tim en Tom horen hun ouders praten over de waardestijging van de
woning. Zij denken dat hun ouders daar blij mee zijn, maar vader merkt
op: “Aan die gestegen waarde hebben we nu niets.”
Leg de opmerking van vader uit.

Slide 25 - Open question

Tim en Tom horen hun ouders praten over de waardestijging van de
woning. Zij denken dat hun ouders daar blij mee zijn, maar vader merkt
op: “Aan die gestegen waarde hebben we nu niets.”
Leg de opmerking van vader uit.
maximumscore 1
voorbeeld van een juiste uitleg:
De waardestijging is alleen van belang op het moment dat de woning wordt verkocht (en zij zijn van plan nog minimaal 15 jaar daar te blijven wonen).

Slide 26 - Slide

Rekenvragen
- Procenten 
- Kredietkosten
- BTW 
-Inkomen per hoofd van de bevolking
- Brutowinst / netto-winst
-Afschrijving 
- Terugverdientijd


Slide 27 - Slide

Van de Nederlanders tussen de 60 en 65 jaar werkt nu 65%. Twintig jaar
geleden was dit nog 20%.
Bereken de procentuele toename van de arbeidsparticipatie van
Nederlanders tussen de 60 en 65 jaar in deze twintig jaar. Schrijf je
berekening op.

Slide 28 - Open question

Oefenen

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

500 mld÷ 100% x 30% = 150 mld 
150.000.000.000÷ 1.000.000 = € 150.000

Slide 31 - Slide


Slide 32 - Open question


Slide 33 - Open question


Slide 34 - Open question

Slide 35 - Slide

1.326.870 + 5.518.350 + 6.111.700 + 5.608.490 = 18.565.410

18.565.410 ÷ 29.924.210 x 100 % = 62%

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

€ 634 x 13.000.000 = € 8.242.000.000

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

1,3 mln ÷ 100% x 5% = 65.000 toeristen 
65.000 ÷ 100% x 35% = 22750 
22.750 x 1375 = € 31.281.250 meer opbrengst.

Slide 40 - Slide