Imparfait + ww-ir

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)


1. nous-vorm van het werkwoord

2. "ons" eraf

3. juiste uitgang erachter (jeais/tuais/il/elle/onait/nousions/vousiez/ils/ellesaient)


1 / 34
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)


1. nous-vorm van het werkwoord

2. "ons" eraf

3. juiste uitgang erachter (jeais/tuais/il/elle/onait/nousions/vousiez/ils/ellesaient)


Slide 1 - Slide

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait

Tu (regarder) regardais

Nous (chercher) cherchions

Marc (trouver) trouvait

Vous (aller) alliez

Laura et Joey (travailler) travaillaient

Slide 2 - Slide

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait

Nous (avoir) avions

Je (vouloir) voulais

Vous (faire) faisiez

Elle (être*) était               "ét" is de stam



Slide 3 - Slide

Let op

Er is = il y a    (avoir)

Er was = il y avait

Slide 4 - Slide

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait.
Je (faire)

Slide 5 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Nous (être)

Slide 6 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Vous (aimer)

Slide 7 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Elle (avoir)

Slide 8 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Gijs et Danique (vouloir)

Slide 9 - Open question

LES VERBES EN "IR"

(kiezen) choisir

(eindigen)  finir

(groeien) grandir

(blozen) rougir                                        leer deze werkwoord (N-F)

(nadenken) réfléchir

(slagen) réussir

(invullen) remplir

Slide 10 - Slide

LES VERBES EN "IR"

Le présent


1. IR eraf

2. je houdt de stam over

3. juiste uitgang erachter (is/is/it/issons/issez/issent)

Slide 11 - Slide

LES VERBES EN "IR"

Le passé composé

1. vorm van avoir

2. voltooid deelwoord van choisir is "choisi"


Het voltooid deelwoord van ww-ir:

stam+i   (choisi/fini/grandi/rempli/réussi/réfléchi)


Slide 12 - Slide

LES VERBES EN "IR"

L'imparfait

1. nous-vorm van het werkwoord in de présent

2. ons eraf -> stam

3. uitgang erachter (ais/ais/ait/ions/iez/aient)

(Dacht hij na) avant de commencer?

nadenken= réfléchir -> nous réfléchissons

Il réfléchissait


Slide 13 - Slide

vertaal de werkwoordsvormen

(Jij kiest) (choisir) Tu choisis

(Wij groeien) (grandir) Nous grandissons / On grandit

(Hebben jullie ingevuld) (remplir) vous avez rempli

*(Dacht hij na) (réfléchir) il réfléchissait           (imparfait)

(Ik slaag) (réussir) je réussis

( Zij blozen) (rougir) ils/elles rougissent

Slide 14 - Slide

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Jij kiest)

Slide 15 - Open question

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Wij hebben ingevuld)

Slide 16 - Open question

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Slagen jullie)

Slide 17 - Open question

Vertaal de werkwoordsvormen.
Lieve et Marlot (groeiden)

Slide 18 - Open question

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Ik denk na)

Slide 19 - Open question

le pronom personnel


Het persoonlijk voornaamwoord

als lijdend voorwerp

Slide 20 - Slide

Enkelvoud



le (m)

la (v)

-------------

l' (m/v)

voor een klinker of een stomme h)

Meervoud




les (mv)

Slide 21 - Slide

Plaats in de zin

Voor de persoonsvorm


Staat een heel werkwoord in de zin?

Dan staan le, la, l' of les voor het hele werkwoord.




Slide 22 - Slide

Plaats in de zin

Je mange la pomme. (v)

je la mange.

Tu as vu le film? (m)

Tu l' as vu?

Vous allez regarder les séries.

Vous allez les regarder?

regarder is een heel werkwoord.



Slide 23 - Slide

Kies het juiste antwoord.
Tu rencontres Louise au cinéma.
A
Tu la rencontres Louise au cinéma.
B
Tu la rencontres au cinéma.
C
Tu rencontres la au cinéma.
D
Tu la rencontres.

Slide 24 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Je vais faire mes devoirs.
A
Je les vais faire.
B
Je vais faire les.
C
Je vais les faire.
D
Je vais faire mes devoirs.

Slide 25 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Tu n'as pas fait le contrôle.
A
Tu n'as pas le fait.
B
Tu ne l'as pas fait.
C
Tu l'as fait.
D
Tu ne le as pas fait.

Slide 26 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Vous avez acheté le magazine de Linda?
A
Vous l'avez acheté de Linda?
B
Vous l'avez acheté?
C
Vous avez l'acheté?
D
Vous le avez acheté?

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Noem het rijtje van
"remplir" in de présent

Slide 30 - Mind map

Noem het rijtje van
"grandir" in de imparfait

Slide 31 - Mind map

Noem het rijtje van
"finir" in de passé composé

Slide 32 - Mind map

Noem het rijtje van
"réféchir" in de présent

Slide 33 - Mind map

Noem het rijtje van
"réussir" in de imparfait

Slide 34 - Mind map