1. Je kent de weg die een zaadcel aflegt vanaf de zaadbal van de man tot aan een eventuele bevruchting in het lichaam van de vrouw.
2. Je kent de definitie van een bevruchting.
3. Je kunt de plaats noemen waar de bevruchting plaatsvindt.
4. Je kunt uitleggen wanneer er een bevruchting kan plaatsvinden.
5. Je kunt in een afbeelding de route van een bevruchte eicel herkennen.
6. Je kunt het proces van de bevruchting tot aan de innesteling uitleggen.
7. Je kunt uitleggen wat geboorteregeling is.
8. Je moet enkele methoden van geboorteregeling kunnen beschrijven en de betrouwbaarheid ervan aan kunnen geven.
9. Je kunt het verschil uitleggen tussen een bevruchting en een innesteling.
10. Je kunt uitleggen hoe de volgende methoden van geboorteregelingen werken: periodieke onthouding, coïtus interruptus, condoom, pil, spiraaltje, noodmaatregelen.
11. Je kunt uitleggen wat er gebeurt bij een sterilisatie van een man en een vrouw.