Saber en
poder betekenen allebei
kunnen, maar je gebruikt ze in verschillende situaties:
Saber bij kennis en vaardigheden (dus: weten/kunnen)
>>> ¿Sabes hablar español? Kun jij Spaans spreken?
Poder bij mogelijkheden, omstandigheden en toestemming (dus: mogen/kunnen)
>>> No puedo hablar ahora, porque tengo clase. Ik kan nu niet praten, want ik heb les.