Vaak gebruik je de past simple en de past continuous in 1 zin.
De past continuous benadrukt meer dat de actie een tijdje duurde; je was iets aan het doen.
Vaak komt er dan een zin met when/while achteraan, om zo te laten zien dat het een gebeurde tijdens het ander
(bijv. I was walking home, when I heard someone scream).
Tip: de past continuous duurt altijd langer dan de past simple.
Stel jezelf de vraag, wat is het langst bezig?