Practise speaking: describing characters Looks and personality
Grammar
Game Would I lie to you?
Slide 2 - Slide
Rellen met de politie
Slide 3 - Slide
Important words to remember
de politie-the police
de rellen-the riots
rellen (verb)-to riot
het vuurwerk-the fireworks
hulpdiensten-services (police and ambulance)
Slide 4 - Slide
Kijk naar de plaatjes
Look at the pictures. Describe these in character and looks. Use the words from the latest list in Quizlet. Gebruik de woorden uit de woordenlijst in Quizlet en de zinnen:
Hij/zij heeft ..... hij/zij is .....
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Articles in Dutch
lidwoorden in het Nederlands
Roy and Nicholas
How to spell nouns in the plural
les 9 Laya
Slide 11 - Slide
Het lidwoord (article) is never on its own.
it is always in front of a noun, het zelfstandig naamwoord
Slide 12 - Slide
Articles
Articles belong to the noun that they are in front of.
For example:
de hond-the dog
de kat-the cat
het konijn-the rabbit
You can also use een or a. A dog, a cat, a rabbit. We use een when the noun is indefinite.
Slide 13 - Slide
Examples
het huisdier-the pet
het boek-the book
het kind-the child
het raam-the window
When we talk about something we cannot count, we drop the article.
Slide 14 - Slide
Article or not
Wil je een koekje?-specific amount
Wil je koffie of thee?-no specific amount
Wil je ....... kopje koffie?
Wil je ...... suiker in je koffie?
Wil je ..... klontje suiker in je koffie?
Slide 15 - Slide
Nouns get article de in the plural
Zelfstandige naamwoorden (nouns) krijgen in het meervoud (plural) “de” als lidwoord:
de jongen – de jongens
het meisje – de meisjes
het konijn-de konijnen
Slide 16 - Slide
Task
Les 7 de, het, een Roy and Nicholas
Slide 17 - Slide
Spel (game)
2 leugens en 1 waarheid
2 lies and one truth
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Would I lie to you?
Beschrijf de overeenkomsten tussen de presentatoren. Compare the looks of the presentors.
Zij hebben ....
Slide 20 - Slide
Task
Write 3 statements about yourself on a slide (in Dutch). Try to use words from the last word list. Share the slide with us. We have to vote on what is a lie and what is true about you. You have to trick us in believing your lies.