rekenen helpende +

Welkom, fijn dat je er bent.


Rekenen
is niet zo heel erg moeilijk: 
als ik 20 euro heb en mijn vrouw vijf 
euro, dan heeft mijn vrouw 25 euro.

 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Welkom, fijn dat je er bent.


Rekenen
is niet zo heel erg moeilijk: 
als ik 20 euro heb en mijn vrouw vijf 
euro, dan heeft mijn vrouw 25 euro.

 

Slide 1 - Slide

Doelen van deze les:
Je:
  • kent de betekenis van getallen in je dagelijkse omgeving
  • kunt rekenen met lengtematen
  • kunt rekenen met gewichtsmaten
  • weet de  voorvoegsels bij maten



Slide 2 - Slide

Maateenheden Lengte
Millimeter - mm - De dikte van een cd.
Centimeter - cm - De opening van een usb-aansluiting.
Decimeter - dm - Een lijmstift.
Meter - m - Een schooltafelt
Decameter- dam - De breedte van een klaslokaal.
Hectometer - hm - Om de 100 meter staat een hectometerpaaltje.
Kilometer - km - De lengte van de straat kan een kilometer zijn.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Lengte

Slide 5 - Slide

2 m =      dm
3 dm =    cm
5 cm =     mm
3 m =        mm  


400 cm =        m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m

Slide 6 - Slide

Antwoorden
2 m = 20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m = 3000 mm
400 cm = 4 m
500 dm = 50 m
2000 mm = 20 dm
3500 cm = 35 m


Slide 7 - Slide

Maateenheden gewicht
Milligram -      mg -       Een klein beetje zout weegt ongeveer een milligram.
Centigram -    cg -        Een klein tabletje weegt ongeveer een centigram.
Decigram -      dg -        Een paperclip weegt ongeveer een decigram. Deci betekent 'tiende'. Een                                                   decigram is een tiende deel van een gram.
Gram -               g -          Een wat grotere tablet, zoals een paracetamol, weegt ongeveer een gram.
Decagram -    dag -      Deca betekent 'tien'. Een decagram is tien gram. Een cd weegt ongeveer                                                    een decagram.
Hectogram - hg -         Hecto betekent 'honderd'. Een hectogram is gelijk aan honderd gram. Dit  
                                             wordt ook wel 'een ons' genoemd. Je bestelt een ons gehakt bij de slager.
Kilogram -     kg -           Kilo betekent 'duizend'. Een kilogram is gelijk aan duizend gram. Een pak                                                    suiker weegt een kilo(gram).

Slide 8 - Slide

Hoeveel gram wegen de sinaasappelen? 

Slide 9 - Slide

Week 2

Slide 10 - Slide

Weten jullie het nog?

Slide 11 - Slide

2 m =      dm
3 dm =    cm
5 cm =     mm
3 m =        mm  


400 cm =        m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m

Slide 12 - Slide

Antwoorden
2 m = 20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m = 3000 mm
400 cm = 4 m
500 dm = 50 m
2000 mm = 20 dm
3500 cm = 35 m


Slide 13 - Slide

Hoeveel gram wegen de sinaasappelen? 

Slide 14 - Slide

Jullie zullen vooral veel te maken krijgen met:
  • MG= 1000 mcg
  • Gram=1000 mg
  • KG=1000 gram

Slide 15 - Slide

Microgram

1 mcg= 0,001 mg= 0,000001 gram
10 mcg= 0,01 mg= 0,00001 gram
100 mcg= 0,1 mg= 0,0001 gram
1000mcg= 1 mg= 0,001 gram
1 mcg
1 mg
1 gram
1 dg= 10 gram
1 hg= 100 gram
1 kg= 1000 gram
25 mcg= 0,025 mg
25 mg= 0,025 gram
25gram=0,025 kg

Slide 16 - Slide

Doelen week 2
Je:
  • kan de omtrek  en inhoud berekenen.
  • kunt rekenen met inhoudsmaten.
  • maakt schattingen  met referentiematen voor oppervlakte en inhoud.



Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Tijdseenheden

1 eeuw =        100 jaar
1 jaar =            12 maanden
1 jaar =             52 weken
1 jaar =             365 dagen of 366 dagen
1 maand =      30 of 31 dagen
februari =       28 of 29 dagen
1 week =          dagen
1 dag =             uur
1 uur =              minuten
1 kwartier =     minuten
1 minuut=       seconden
In de tabel zie je hoe je de eenheden uur, minuut en seconde naar elkaar omrekent.
Voorbeeld
Jack studeert 2,5 uur voor zijn theorie-examen. Hoeveel minuten heeft hij gestudeerd?


1 uur = 60 minuten
2,5 uur = 2,5 × 60 = 150 minuten


Slide 19 - Slide

Voorbeeld vraag 1:
Mevrouw Janssen gebruikt amoxicilline 4 xdd 500 mg. Dit gebruikt zij gedurende 7 dagen.
Hoeveel gram amoxicilline gebruikt mevrouw in 1 etmaal?

Slide 20 - Slide

Voorbeeld vraag 2:
Dhr de Graaf gebruikt 2x dd 25 mg furosemide. In het doosje zitten nog 9 tabletten. Hoeveel dagen kan dhr de Graaf hier nog mee doen?

Slide 21 - Slide

Voorbeeld vraag 3:
Mw Klein krijgt 4x dd paracetamol 1 gram in tabletvorm. Op voorraad zijn tabletten 500 mg. Hoeveel tabletten moet mw Klein krijgen op een dag?

Slide 22 - Slide

Inhoud
Deze kubus is 1 bij 1 bij 1 m.
De inhoud van deze kubus is:

lengte × breedte × hoogte = 
1 × 1 × 1 = 

Je zegt: één kubieke meter.

Slide 23 - Slide

Wat is de inhoud van alle kubussen samen? 
In totaal zijn er 3 × 2 × 2 = 12 kubussen.
Elke kubus heeft een inhoud van 
1 × 1 × 1 = .
Dus de inhoud van alle kubussen samen is .

Je kunt de inhoud van de kubussen ook berekenen met:

lengte × breedte × hoogte = 3 × 2 × 2 = 

Slide 24 - Slide

Week 3

Slide 25 - Slide

Doelen week 3
Je kunt:
de inhoud berekenen
Afronden

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Wat is een decimaal?

Kommagetallen worden ook wel decimale getallen genoemd
Bv: 4 is dus geen decimaal getal, maar 4,2 wel.
De cijfers achter de komma noem je decimalen. 
 groter of kleiner is dan een ander decimaal getal.




Slide 28 - Slide

7,21 is een getal met 2 cijfers achter de komma, dit is dus een getal met 2 decimalen.
 
De getallen achter de komma hebben ook een waarde. 
Het getal 2,1 is hetzelfde als 2,10 en 2,100 enz. 
Een extra nul achteraan de decimalen verandert de waarde van het getal niet. 
Maar soms wel handig om een extra 0 achter het getal te zetten.
Zo is het getal 1,21 groter dan het getal 1,2, want 1,2 is hetzelfde als 1,20. Nu kun je duidelijk zien dat 1,21 > 1,20.
Neem bijvoorbeeld het getal 1,18. Dit is weer kleiner dan 1,2, want 1,18 < 1,20.
Je kan dus altijd nullen achter een decimaal getal zetten om erachter te komen of een getal

Slide 29 - Slide

Afronden op 1 decimaal
12,67
A
13
B
12,6
C
12,7
D
12

Slide 30 - Quiz

Afronden op een honderdtal
121
A
200
B
100

Slide 31 - Quiz

afronden op 2 decimalen
389,2765
timer
1:00

Slide 32 - Open question

Afronden op centen
€ 12,295
timer
1:00

Slide 33 - Open question

Verstandig afronden

Slide 34 - Slide