This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
HOOFDSTUK 2
Paragraaf 2.3
Waarom zou je lenen
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Na deze les :
weet je waarom je geld wilt lenen
weet je wat een maandtermijn is
weet je hoe je het rentepercentage voor een lening kan uitrekenen
Slide 2 - Slide
Lesdoel
waarom geld lenen
Slide 3 - Slide
Lenen
Waarom geld lenen?
Nu iets kopen
Onverwachts dringend geld nodig
Slide 4 - Slide
Lesdoel
weet je wat een maandtermijn is
Slide 5 - Slide
Geld lenen bij een bank
Betaal je terug met een vast bedrag per maand: maandtermijn.
Maandtermijn bestaat uit twee delen:
Aflossing. Je betaalt in stukjes de lening terug.
Rente. Een vergoeding aan de bank omdat je hun geld mocht lenen.
Slide 6 - Slide
Lesdoel
weet je hoe je het rentepercentage voor een lening kan berekenen
Slide 7 - Slide
Percentage berekenen
wat
------------ x100
waarvan
deel ---------- x 100
geheel
Slide 8 - Slide
Percentage berekenen
deel ---------- x 100 geheel
Slide 9 - Slide
Percentage berekenen
Slide 10 - Slide
Aan de slag
maak uit je boek van paragraaf 2.3 de vragen 34 t/m 43 vanaf bladzijde 48
maak uit je boek de sommen 8, 9, 10 op bladzijde 64
maak de Lesson up vragen van deze paragraaf
EXTRA SOMMEN : 11 t/m 16 op blz 64 en 65
Slide 11 - Slide
Oefenen
Pak je boek erbij op bladzijde 42. Als je een vraag in Lesson Up niet weet, check dan de theorie van de paragraaf 2.3. Lees de tekst achter de blauwe streep in je boek
Slide 12 - Slide
Ander woord voor lenen
A
Aflossing
B
Krediet
C
Termijn
Slide 13 - Quiz
lenen of sparen?
A
lenen zorgt voor rente in de toekomst
B
sparen schuift consumptie naar achteren
C
sparen haalt consumptie naar voren
D
lenen gaat ten koste van consumptie in de toekomst
Slide 14 - Quiz
Wat is lenen?
A
geld uit de toekomst nu uitgeven
B
aflossen
C
rente
D
termijnen
Slide 15 - Quiz
Wat is een nadeel van lenen?
A
Je moet de lening terugbetalen.
B
Je moet de lening met rente terugbetalen
C
Beide antwoorden zijn goed.
D
Beide antwoorden zijn fout.
Slide 16 - Quiz
Wat is geen reden om te lenen?
A
Lenen om een auto te kopen
B
Lenen om een tekort op te vangen
C
Lenen om een huis te kopen
D
Lenen uit voorzorg
Slide 17 - Quiz
1. Als je minderjarig bent kun je al lenen. 2. Lenen is niet gratis, je betaalt kredietkosten.
A
1 is fout en 2 is goed.
B
1 is goed en 2 is fout.
C
Beide zijn goed.
D
Beide zijn fout.
Slide 18 - Quiz
Wat is geen reden om te lenen?
A
Je hebt onverwachts geld nodig
B
Je wilt nu al iets duur hebben
C
Je wilt extra sparen
Slide 19 - Quiz
Een maandtermijn bestaat uit .....
A
aflossing en termijn
B
aflossing en rente
C
termijn en rente
Slide 20 - Quiz
Wanneer je geld leent betaal je de lening in maandtermijnen terug. Waaruit bestaat een maandtermijn?
A
Het maandtermijn bestaat uit het aantal maanden dat je hebt om je schuld terug te betalen
B
Het maandtermijn bestaat uit de rente die je elke maand moet betalen
C
Het maandtermijn bestaat uit de rente en aflossing die je moet betalen
D
Het maandtermijn bestaat uit de aflossing die je moet betalen
Slide 21 - Quiz
Bij een bank heb je een lening afgesloten. De maandtermijn is € 95,-. De aflossing is dan
A
Kleiner dan € 95,-
B
€ 95,-
C
€ 0,-
D
€ 100,-
Slide 22 - Quiz
Wat is niet van toepassing op de maandtermijn?
A
Spaarrente
B
Leenrente
C
Vast bedrag
D
Aflossing
Slide 23 - Quiz
Wat is de juiste formule voor het berekenen van een percentage?
A
deelgeheel⋅100
B
100deel⋅geheel
C
geheeldeel⋅100
D
100deel⋅geheel
Slide 24 - Quiz
Als je een percentage wilt berekenen gebruik je de formule:
A
deel x geheel : 100
B
deel : geheel x 100
Slide 25 - Quiz
1. Je moet een percentage (%) berekenen > Je hebt 2 getallen in de vraag