Hoofdstuk 11- op een verjaardag

• NT2
• WO
• Studiejaar 6

■  iemand feliciteren 

■ vragen en vertellen over werk, studie en hobby‘s

■ reacties geven 

■ reflexieve werkwoorden 

■ uitspraak: oe – u – uu

dialoog

quizlet.com

Dialoog- Op een verjaardag

De tekst

Boek blz. 159

Opdracht 1 blz. 161

Wat weet je over Peter

Hij is de vriend van Marit. Hij is accountant. Hij werkt niet meer op kan- toor. Hij is eigen baas geworden. Hij heeft een eigen bedrijf. Hij heeft het druk. Hij verveelt zich nooit

Opdracht1 blz. 161
Wat weet je over Marit?

Opdracht1 blz. 161
Wat weet je over Tom?

Opdracht1 blz. 161
Wat weet je over Kirsten?

Mijn remmen 

doen het niet.

Wat gezellig!

Ik ben vandaag jarig.

Ik ga vanavond met vrienden uit eten.

Ik heb een nieuwe baan gekregen.

Ik ga met een paar vrienden naar de film.

Ik heb het veel te druk.

Ik kan niet op je verjaardag komen.

Studeer jij logopedie? Ik ook.

Wat lekker!

Wat vervelend!

Wat toevallig!

Wat interessant!

Wat leuk!

Wat jammer!

Kijk, hier is koffie en taart.

Opdrachten blz. 161 e.v.

11.3 

Opdracht 2 in boek

Mijn zusje komt volgende weekend.

1. Wat jammer!
2. Wat toevallig!
3. Wat gezellig!
4. Wat vreemd!

Wat zeg je, ben jij op 10 oktober jarig? Ik ook.

1. Wat jammer!
2. Wat toevallig!
3. Wat lekker!
4. Wat vreemd!

Mijn vriend schrijft een boek over Duitse studenten in Nederland.

1. Wat jammer!
2. Wat knap!
3. Wat lekker!
4. Wat interessant!

Als dessert hebben we aardbeien uit onze eigen tuin.

1. Wat jammer!
2. Wat knap!
3. Wat lekker!
4. Wat vervelend!

Onze douche is kapot.

1. Wat jammer!
2. Wat knap!
3. Wat lekker!
4. Wat vervelend!

ik heb het bij me

je/jij hebt het bij je

u hebt het bij u

hij heeft het bij zich

ze/zij heeft het bij zich

we/wij hebben het bij ons

jullie hebben het bij jullie

ze/zij hebben het bij zich

ik haast me

je/jij haast je

u haast zich/u

hij haast zich

ze/zij haast zich

we/wij haasten ons

jullie haasten jullie/je

ze/zij haasten zich

Reflexieve werkwoorden

haasten

ik was me

je/jij wast je

u wast zich/u

hij wast zich

ze/zij wast zich

we/wij wassen ons

jullie wassen jullie/je

ze/zij wassen zich

wassen

bij zich

Wij kennen elkaar.

Zien jullie elkaar nog?

Houden jullie van elkaar?

Zij zorgen voor elkaar

bij elkaar

Haast jij je wel eens naar de bus?

Herinner jij je veel van toen je vier was?

Vergis jij je weleens in een naam?

Verveel jij je in het weekend?

Heb jij je aan iedereen in deze groep voorgesteld?

Schaam je je als mensen je niet begrijpen?

Verslaap jij je wel eens?

1. --- u --- niet goed?
2. Ik --- --- over het aantal fietsen in Nederland.
3. Na de vakantie --- we --- altijd weer helemaal fit.
4. Hij zegt dat hij --- regelmatig ---.
5. --- je --- je eerste vakantie zonder ouders?
6. Hij is boos omdat hij -- niet goed ___
7. Waarom ___ zij ___ niets van het ongeval?

na het eerste werkwoord (2)

hoofdzin

positie reflexief pronomen

na het subject

Hoofdzin met inversie(5, 3)

na het subject (6,4)

bijzin

zich voelen

zich herinneren

zich verbazen

zich voelen

zich verslapen

Ja/nee-vraag(1)

Vraagwoord-vraag(7)

portal.coutinho.nl

Opdracht 6, 7 en 8 vanaf blz. 164

portal.coutinho.nl

Maak een zin met het werkwoord in de (im)perfectum.

blz. 281 en 285

onregelmatige werkwoorden

 i