Themales Stofwisseling 17 april 3e uur

Levensprocessen
Themales Stofwisseling
17 april 3e uur
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 23 slides, with text slides.

Items in this lesson

Levensprocessen
Themales Stofwisseling
17 april 3e uur

Slide 1 - Slide

Planning
9:30 - 9:40 Assimilatieprocessen
9:40-9:50 Dissimilatieprocessen
9:50-10:00 Oefenen en bespreken examenvragen


10:10-10:20 Enzymen in het verteringsstelsel
10:20-10:30 Oefenen met examenvragen

Slide 2 - Slide

Stofwisseling





fotosynthese = koolstofassimilatie

Slide 3 - Slide

Assimilatieprocessen
Assimilatie is het maken van organische stoffen (opbouw).
  • koolstofassimilatie
  • stikstofassimilatie
  • voortgezette assimilatie

Assimilatieprocessen kosten energie (ATP).

Kleine stoffen > grotere stoffen

Slide 4 - Slide

Koolstofassimilatie
Groene planten vormen uit 6 CO2, 6 H2O glucose maken met behulp van energie (zonlicht).

Koolstofassimilatie wordt ook wel fotosynthese genoemd.

Glucose is vaak de bouwstof voor vele andere stoffen: voortgezette assimilatie.

Slide 5 - Slide

Stikstofassimilatie
Planten gebruik nitraat en glucose om hieruit aminozuren te vormen.

Alleen door planten.

Van anorganische naar organische stof.

Slide 6 - Slide

Voortgezette assimilatie

Slide 7 - Slide

Voortgezette assimilatie
Bij mensen vooral voor:
  • eiwitten (eiwitsynthese)
  • vetten (voor opslag)
  • koolhydraten (glycogeen)

Maar ook bijvoorbeeld: maken DNA

Maken grotere organische stoffen.

Slide 8 - Slide

Dissimilatie
Het afbreken van stoffen is dissimilatie

Dissimilatie is om:
  • energie (ATP!) vrij te maken of 
  • voor nieuwe bouwstoffen

Aerobe dissimilatie vindt plaats in de mitochondriën. 

Slide 9 - Slide

Overdag: fotosynthese + dissimilatie
's Nachts: dissimilatie

Slide 10 - Slide

Dissimilatie in de mens
1. ATP voorraad
2. Creatinefosfaat
3. Anaerobe dissimilatie
4. Aerobe dissimilatie

Slide 11 - Slide

Anaerobe dissimilatie

Slide 12 - Slide

Aerobe dissimilatie

Slide 13 - Slide

Anaeroob

  • zonder zuurstof
  • weinig ATP opbrengst per glucosemolecuul
  • snelle reactie

  • geen celorganellen bij nodig
  • afvalstoffen zijn organisch en bevatten nog energie.


Voorbeeld:
glucose > ethanol + CO2
Aeroob

  • met zuurstof
  • hoge ATP opbrengst per glucosemolecuul
  • grote hoeveelheid energie komt in kleine stappen vrij (langzaam).
  • mitochondrium voor nodig
  • afvalstoffen zijn anorganisch en bevatten geen energie.

Voorbeeld:
glucose + CO2 > zuurstof + water

Slide 14 - Slide

Diffusie in een vloeistof
Diffusie met een permeabel membraan

Slide 15 - Slide

Osmose 

Slide 16 - Slide

Osmose

Slide 17 - Slide

Osmose

Slide 18 - Slide

Diffusie
Bij diffusie kunnen stoffen zich vrij bewegen in lucht of water.

Gaat van hoge naar lage concentratie.

Diffusiesnelheid hangt af van:
  • diffusieoppervlak
  • diffusieafstand
  • temperatuur
  • concentratieverschil
Speelt een belangrijke rol bij:
- longen
- opname van stoffen (in de darmen)

Slide 19 - Slide

Osmose
Bij osmose is er een semipermeabel membraan. Opgeloste stof kan niet vrij verplaatsen, water wel.

Water gaat van plek met lage osmotische waarde naar hoge osmotische waarde.
Osmotische waarde is het totaal aan
opgeloste stof tov oplosmiddel.

In examenvraag: waar gaat het water naar toe (1p), waarom (1p) en wat is het effect (1p)?
Speelt een belangrijke rol bij:
- nieren
- cellen
- bloed
- worteldruk (bij planten)

Slide 20 - Slide

Enzymen
Enzymen zijn eiwitten.

Helpen bij omzetten van stoffen: assimilatie of dissimilatie.

Worden zelf niet verbruikt bij de reactie.

Naam afgeleid van de stof die het omzet, eindigt op -ase.
(bijvoorbeeld: lipase, maltase, peptidasen)

Slide 21 - Slide

Enzymen
Enzymen versnellen reacties:
verlagen benodigde energie.

Enzymen binden 1 stof: substraatspecifiek
Enzym bindt met speciale actieve plaats (active site) aan substraat.

Vormen samen een complex.
Enzym katalyseert reactie en laat daarna product(en) los:
E + S > ESC > E + P

Slide 22 - Slide

Enzymen
Enzymen doen hun taak het best bij bepaalde omstandigheden: optimum.
Er is een optimum voor pH en voor temperatuur.

Problemen die ontstaan:
- lage pH: enzymen vervormen (=tijdelijk)
- hoge temperaturen: enzymen denatureren (= blijvend onwerkzaam).
- lage temperaturen: minder bindingen tussen enzym en substraat.




Slide 23 - Slide