leesvaardigheid 3HV

Leesvaardigheid Duits
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid Duits

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leesstrategieën

Slide 2 - Slide

niet zomaar iets doen
verschillende teksten
verschillende strategieën
Welke strategieën weet je nog?



Welke leesstrategieën ken je?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Soorten leesstrategiën
  • voorspellen
  • voorkennis gebruiken
  • structuur van de tekst ontdekken / gebruiken
  • skimmen
  • scannen / selectief lezen
  • gedetaillieerd lezen 
  • woordbetekenissen afleiden of raden

Slide 4 - Slide

Welke strategie weet je nog?
Voorspellen
Kijk naar titel, plaatjes, onderschriften, tussenkopjes en of opvallende woorden. 

Slide 5 - Slide

Duurt heel kort
Waarom ga je voorspellen?
voorkennis activeren
Voorkennis gebruiken
Door het gebruik van voorkennis kun je eventueel gebrek aan woordkennis compenseren. Je kunt de tekst dus begrijpen zonder dat je alle (moeilijke) woorden moet kennen of opzoeken. 

Slide 6 - Slide

Wat weet je over het onderwerp?

Let op: 
Het goede antwoord moet in de tekst staan.
Skimmen
De tekst snel en globaal doorlezen. 
Bij korte teksten: kijk naar de eerste en laatste zin van de alinea (ELZA-methode).
Bij lange teksten: lees de inleiding, eerste en laatste zinnen van de volgende alinea's. 

Slide 7 - Slide

eerste indruk
overzicht
Structuur ontdekken en gebruiken
Je moet verbanden tussen delen van een tekst kunnen herkennen en aangeven. Denk hierbij aan conclusies, opsommingen, voorbeelden, verwijzingen etc. Hierbij zijn de signaalwoorden erg belangrijk! 

Slide 8 - Slide

opbouw
Opbouw van een tekst

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Der Aufbau eines Textes
Titel
Einleitung
Absatz
bron
Bild

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

Structuur ontdekken en gebruiken

Je moet verbanden tussen delen van een tekst kunnen herkennen en aangeven. Denk hierbij aan conclusies, opsommingen, voorbeelden, verwijzingen etc. Hierbij zijn de signaalwoorden erg belangrijk! 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Scannen
Je scant de tekst om een bepaald stukje informatie te vinden. Je leest dus selectief. Als je op zoek bent naar maar één bepaald gegeven, maak je gebruik van scannen. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Intensief (gedetailleerd lezen)
Een (korte) tekst of een gedeelte intensief lezen om de vraag te kunnen beantwoorden. 
Je moet elk woord van de tekst verstaan.
De tekst: uitpluizen, verbanden ontdekken en leggen. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Kurzer Text
Langer Text
Scantext
Lückentext

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Woordbetekenissen raden / afleiden
Woordenboek gebruiken is handig, maar kost heel veel tijd. 
  • Lijkt het woord op het Nederlands of Engels?
  • Spreek het woord in gedachten uit. 
  • Hak het woord in stukjes.
  • Kijk naar de context waarin de zin/het woord staat. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Wanneer zoek je een woord op in het woordenboek?

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Wat kan je niet vinden in het woordenboek?

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Leesvaardigheid
Wat staat in de vraag?
Wat staat in de antwoorden?
Wat staat in de tekst?

Markeer het stukje tekst waarin je het antwoord kan vinden.
Vertaal onbekende, belangrijke woorden.
Markeer belangrijke woorden, kern van de tekst.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

veel voorkomende woorden / zinnen in examenteksten

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

deutsch  -  niederländisch
1 der Absatz
2 die Zeile
3 der Satz
4 die Aussage
5 der Verfasser

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

deutsch  -  niederländisch
1 der Absatz  -  de alinea
2 die Zeile  -  de regel
3 der Satz  -  de zin
4 die Aussage  -  de bewering
5 der Verfasser  -  de schrijver

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

übersetze:
der Satz

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

übersetze:
der Verfasser

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

übersetze:
die Zeile

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

übersetze:
der Absatz

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

gerade

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

gerade
juist (nadruk leggen)
even (getal)
net (zojuist, tijdbepaling)
recht (tegendeel van krom)

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Paul hat eine Zahnspange damit seine Zähne gerade werden.
A
juist
B
even
C
net
D
recht

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Ich habe leider keine Zeit. Ich mache gerade meine Hausaufgaben.
A
juist
B
even
C
net
D
recht

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Du hast Angst vor Hunden. Dann musst du gerade mit Hunden spielen.
A
juist
B
even
C
net
D
recht

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Sechzehn und zwanzig sind gerade Zahlen.
A
juist
B
even
C
net
D
recht

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions