Oefeningen: Persoonlijk voornaamwoord 3e naamval

Oefentoets
Er volgen vragen over de persoonlijke voornaamwoorden.

In welke naamval moeten ze komen en hoe schrijf je dit?

Log in bij de les. Veel succes!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefentoets
Er volgen vragen over de persoonlijke voornaamwoorden.

In welke naamval moeten ze komen en hoe schrijf je dit?

Log in bij de les. Veel succes!

Slide 1 - Slide

Na het voorzetsel 'mit' staan de persoonlijke voornaamwoorden in de ...
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 2 - Quiz

Hoe heet de 3e naamval in het Duits?
A
Nominativ
B
Genitiv
C
Akkusativ
D
Dativ

Slide 3 - Quiz

Na welke voorzetsels volgt altijd de 3e naamval (Dativ)?
A
bis, für, durch, gegen, ohne, um
B
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
C
in, auf, über, unter, zwischen, an
D
A, B en C zijn allemaal fout

Slide 4 - Quiz

Wat betekent 'aus'?

Slide 5 - Open question

Vertaal: 'bij' =

Slide 6 - Open question

seit = sinds
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

mit = met
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Oefeningen PVNW
Er volgt nu een aantal zinnen met een leeg stuk erin.

Vul daar de goede vorm van het persoonlijk voornaamwoord in. 

Slide 9 - Slide

Kommst du um fünf zu ____ (mij)?
A
ich
B
mich
C
mir
D
dir

Slide 10 - Quiz

Mit ____ (hem) will ich nichts zu tun haben.
A
er
B
ihm
C
ihn
D
es

Slide 11 - Quiz

Bei ____ (jullie) trinken wir ein Glas Cola.
A
euch
B
ihnen
C
Ihnen
D
uns

Slide 12 - Quiz

Aus ____ (jou) kommen gar keine Worte.

Slide 13 - Open question

Mit ____ (wie) hast du Fußball gespielt?

Slide 14 - Open question

Heute Abend kommt Petra zu ____ (ons).

Slide 15 - Open question

Oma, mit ____ (u) will ich heute einkaufen gehen.

Slide 16 - Open question

Petra? Von ____ (haar) habe ich nichts mehr gehört.

Slide 17 - Open question

Nach ____ (jou) gab es noch drei Personen in der Schule.

Slide 18 - Open question

met u = mit ihnen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz

Vertaal: 'met u' =

Slide 20 - Open question