Lesson 2.4 - Vocabulary
1 / 27
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Talk
A
kletsen
B
tellen
C
praten
D
krijten
Slide 2 - Quiz
Different
A
divers
B
verschillend
C
dikwijls
D
veranderen
Slide 3 - Quiz
Everyone
A
iedereen
B
elke keer
C
overal
D
enkele
Slide 4 - Quiz
Too
A
en
B
ook
C
plus
D
met
Slide 5 - Quiz
Still
A
stil
B
zacht
C
steeds
D
nog
Slide 6 - Quiz
Free
A
gratis
B
vrij
C
vrijheid
D
voor geld
Slide 7 - Quiz
Already
A
ineens
B
soms
C
iedereen
D
al
Slide 8 - Quiz
Of course
A
altijd
B
op koers
C
natuurlijk
D
oftewel
Slide 9 - Quiz
Need
A
in nood
B
nodig hebben
C
noodgeval
D
nemen
Slide 10 - Quiz
Money
A
geld
B
kleingeld
C
munten
D
maten
Slide 11 - Quiz
Food
A
vloed
B
eten
C
voeren
D
maaltijd opeten
Slide 12 - Quiz
Cheap
A
scherp
B
schuin
C
goedkoop
D
duur
Slide 13 - Quiz
Expensive
A
goedkoop
B
duur
C
exclusief
D
bijzonder
Slide 14 - Quiz
Lend
A
lenen
B
leunen
C
teruggeven
D
huren
Slide 15 - Quiz
Leave
A
weggaan
B
verlaten
C
achterlaten
D
verloren
Slide 16 - Quiz
Artist
A
artiest
B
schilder
C
muzikant
D
kunstenaar
Slide 17 - Quiz
Buy (to)
A
verkopen
B
huren
C
brengen
D
kopen
Slide 18 - Quiz
Each
A
elkaar
B
perziken
C
per stuk, elk
D
een ander
Slide 19 - Quiz
Enough
A
nougat
B
genoeg, voldoende
C
enorm veel
D
nogmaals
Slide 20 - Quiz
Lazy
A
lui
B
laten
C
zijde
D
lezen
Slide 21 - Quiz
Me too
A
samen
B
ik
C
ik ook
D
iedereen
Slide 22 - Quiz
Quite
A
goed, rustig
B
stil, eenzaam
C
best, stil
D
best, redelijk
Slide 23 - Quiz
Sound
A
lawaai
B
muziek
C
geluid
D
lawaaierig
Slide 24 - Quiz
Tonight
A
tonijn
B
vandaag
C
vanavond
D
vanmiddag
Slide 25 - Quiz
Summer
A
zomer
B
sommen
C
zoemer
D
zomaar
Slide 26 - Quiz
Too
A
tot
B
teveel
C
toen
D
te
