This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Bonjour
BONJOUR !
Slide 1 - Slide
Programme
pour la leçon 27
Aujourd'hui (=vandaag) :
Réviser les questions
Apprendre les verbes "pouvoir" et "vouloir"
Quiz de fin de deuxième année
jeudi 1er juin
Slide 2 - Slide
Schrijf minimaal 4 zinnen uit exercice B page 44
Slide 3 - Open question
Réviser les questions
Slide 4 - Slide
Pose la question avec les deux manières (intonatie / est-ce que): Tu as des frères et soeurs.
Slide 5 - Open question
Pose la question avec les deux manières (intonatie / est-ce que): Elle a des oncles et tantes.
Slide 6 - Open question
Werkwoorden
pouvoir/vouloir
Slide 7 - Slide
Le but d'aujourd'hui:
Pouvoir utiliser les verbes vouloir et pouvoir au présent et au passé composé.
Slide 8 - Slide
Je peux aller aux toilettes ?
Il fait chaud, je veux manger une glace
Slide 9 - Slide
Wat betekent VOULOIR?
A
kunnen
B
mogen
C
willen
D
zullen
Slide 10 - Quiz
En wat betekent POUVOIR?
A
kunnen
B
kunnen, mogen
C
mogen
D
moeten
Slide 11 - Quiz
Vouloir
Willen
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Vouloir (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd)
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Je veux
Tu veux
Il veut
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Ik wil
Jij wilt
Hij wil
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen
Slide 16 - Drag question
In de verleden tijd
De verleden tijd heet in het Frans "passé composé"
Die bestaat uit een hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord
Ik heb gewild= J'ai voulu
Wij hebben gewild = Nous avons voulu
Slide 17 - Slide
Vouloir (= willen)
Passé composé (verlden tijd)
J'aivoulu
Tu asvoulu
Il/elle/on avoulu
Nous avonsvoulu
Vous avezvoulu
Ils/elles ontvoulu
Slide 18 - Slide
Zet het werkwoord in de présent Ils (vouloir)
A
veulent
B
voulu
C
veut
D
voulons
Slide 19 - Quiz
Hoe zeg je in het Frans 'Jij hebt gewild'?
A
Tu as voulé
B
Tu as voulu
C
Vous avez voulé
D
Vous avez voulu
Slide 20 - Quiz
Pouvoir
Kunnen/Mogen
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Video
Pouvoir (= kunnen, mogen)
Présent (tegenwoordige tijd)
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
In de verleden tijd
De verleden tijd heet in het Frans "passé composé"
Die bestaat uit een hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord
Ik heb gekund= J'ai pu
Wij hebben gekund = Nous avons pu
Slide 25 - Slide
Kunnen (= mogen, kunnen)
Passé composé (verlden tijd)
J'aipu
Tu aspu
Il/elle/on apu
Nous avonspu
Vous avez pu
Ils/elles ontpu
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Attention
Klinkerverandering bij nous en vous-vorm: de nous en vous -form hebben dezelfde klank als in de infinitief: vouloir => nous voulons, vous voulez / pouvoir => nous pouvons, vous pouvez.
Beide werkwoorden worden precies hetzelfde vervoegd in de présent: je veux / je peux, tu veux / tu peux, il veut / il peut etc.
De je, tu, il/elle/on-vorm klinken allemaal hetzelfde, alleen eindigt de 3e persoon op een t i.p.v. op en x.
Slide 28 - Slide
Supplément page 46
Faire l'exercice D
Terminé? Va sur Verbuga et pratique les verbes au PRÉSENT: pouvoir (onregelmatig) - vouloir (onregelmatig) - se coucher (regelmatig) - se laver (regelmatig).