Lezen les 3

Lezen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lezen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Lezen 5 - les 3
  • Grammatica - taalkundig ontleden

Slide 2 - Slide

Lezen 5 (toets 10/11)
Kennen:
- leesmanieren, tekstgeraamte, leesstrategieën, feiten en meningen, signaalwoorden
Kunnen:
- Satire herkennen, tekstdoel vaststellen en nepnieuws herkennen
- Onderwerp van een tekst + hoofdgedachte herkennen en benoemen
- Informatie uit een tekst halen en weergeven
- Betrouwbaarheid van een tekst vaststellen en benoemen
- Het nut van het voeren van gesprekken over teksten beschrijven 




Slide 3 - Slide

Lezen 5 - les 2
Lees jouw tekstgedeelte en kies een van onderstaande opdrachten. Vul jouw antwoorden in in de online omgeving van PLOT26 (Lezen 5-les 2).

1A | Gebeurtenissen
Vertel in drie zinnen wat er in het hoofdstuk is gebeurd.

1B | Hoofdpersoon
Wat weet je van de ik-persoon? Noteer zoveel mogelijk gegevens over hem.

Lees jouw tekst daarna nog een keer en kies een van de opdrachten op de volgende dia. Vul jouw antwoorden in in de online omgeving van PLOT26 (Lezen 5-les 2).

Slide 4 - Slide

Lezen 5 - les 2
2A | Relaties
Welke relaties tussen personen worden in dit hoofdstuk benoemd? Vertel wat dit voor relaties zijn. Kies bij iedere relatie een tekstfragment dat duidelijk maakt wat voor relatie het is.
2B | Omgeving
Het hoofdstuk speelt zich af op verschillende locaties. Wat weet je van deze locaties? Kies bij iedere locatie een tekstfragment waarvan jij vindt dat de locatie op een mooie manier is beschreven
2C | Emotie
Kies drie emoties die passen bij dit hoofdstuk. Kies bij iedere emotie een tekstfragment dat die emotie op een duidelijke manier beschrijft.


Slide 5 - Slide

Lezen 5 - les 2
Beantwoord ten slotte onderstaande vragen. Vul jouw antwoorden in in de online omgeving van PLOT26 (Lezen 5-les 2).

3A | Vragen
Welke vragen roept dit hoofdstuk bij je op? Denk aan vragen over wat er gebeurd is en vragen over wat er gaat gebeuren.

3B | Voorlezen
Noteer een alinea die jij aan je groepsgenoten zou willen voorlezen.

Slide 6 - Slide

Lezen 5 - les 2
Ga met je drietal bij elkaar zitten en vertel alle drie kort wat er in jouw hoofdstuk is gebeurd. Lees eventueel een alinea voor. Voer nu een gesprek over jullie teksten. 

  • Wat is het verhaal in deze drie hoofdstukken?
  • Welke vragen roepen de verschillende hoofdstukken bij jullie op?
  • Wat vind je van de schrijfstijl van de schrijver?
  • Zou je dit boek willen lezen? Waarom wel/niet?


Slide 7 - Slide

De gelukvinder


Hoofdstuk 1

Slide 8 - Slide

Lezen 5 - les 3
Lees de tekst uit les 3 (H blz 50 wb / V blz 52 wb). Gebruik tijdens het lezen een pen, potlood, of markeerstift voor het volgende:
  • Markeer woorden/zinnen die je niet helemaal begrijpt.
  • Markeer onderdelen die je opvallend vindt.
  • Bij de start van de les heb je nagedacht over de opmerking: "Het is allemaal de schuld van Europa. Laat ze hun geld uitgeven aan menselijkheid in plaats van grensbewaking."
  • Markeer een tekstdeel dat jij vindt passen bij deze opmerking.

Slide 9 - Slide

Lezen 5 - les 3
Als je docent een signaal heeft gegeven ...

  • bespreek je met maatje wat je hebt onderstreept
  • probeer je antwoord te vinden op vragen
  • bespreek je onderdelen die je niet helemaal begrijpt
  • bespreek je of je maatje de onderdelen die jij hebt onderstreept ook opvallend vond
  • bespreek je welke woorden je niet helemaal begrijpt.

Slide 10 - Slide

Zoek een foto die bij dit artikel
zou passen.

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Grammatica
woordsoorten en zinsdelen
(taalkundig en redekundig ontleden)


Slide 13 - Slide

Taalkundig ontleden
woordsoorten

Doel: ik kan zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden herkennen in een zin.

Slide 14 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord -> geeft een naam aan zelfstandige dingen

-namen van mensen, dieren en dingen:  Daniël, Woezel, Volvo, Groningen
-woorden voor concrete zaken: chocola, huis, dier, verf, e-mail
-woorden voor abstracte zaken: angst, liefde, overwinning, verdriet, succes

Slide 15 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Zo herken je het zelfstandig naamwoord (zn):

-Je kunt er vaak de, het of een voor zetten: het huis, de film, een kroket
-Je kunt er vaak een enkelvoud en een meervoud van maken: huis - huizen
-Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: dop - dopje

Let op! Sommige zn zijn afgeleid van een werkwoord: Schaatsen is leuk!

Slide 16 - Slide

Lidwoord
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Er zijn verschillende soorten lidwoorden:
-Het bepaald lidwoord de hoort bij mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden: de man, de vrouw
-Het bepaald lidwoord het hoort bij onzijdige zelfstandige naamwoorden: het huis, het meisje
-Het onbepaald lidwoord een hoort bij mannelijke, vrouwelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden: een man, een vrouw, een huis

Slide 17 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord. Er wordt dus informatie 'bijgevoegd'.

Zo herken je een bvnw:
-zegt iets over een zelfstandig naamwoord: de oude man, de dure auto
-kan worden verbogen: rood - rode, mooi - mooie
-staat soms voor het zelfstandig naamwoord: de rode auto
-staat soms achter het zelfstandig naamwoord: de auto is rood

Slide 18 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Zo herken je een bvnw (vervolg):
-kan zelfstandig gebruikt worden, dan kun je er de, het of een voor zetten: Ik wil graag de blauwe.
-heeft vaak trappen van vergelijking: groot, groter, grootst

Slide 19 - Slide

oefenen
Maak oefening 1 en 2
Klaar? -> opdracht 5 en 10

Slide 20 - Slide