This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
S.O. Politiek deel 2 BBL
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Hieronder staat een uitspraak naar aanleiding van tekst 3:
5. 1 De wet is al aangenomen door de koning.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
Hieronder staat een uitspraak naar aanleiding van tekst 3:
5. 2 De wet wordt namens een minister ingediend.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Hieronder staat een uitspraak naar aanleiding van tekst 3:
5.4: De wet wordt aangenomen als er minstens 38 Eerste Kamerleden vóór stemmen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
1. =
2 =
Kabinet
Ministers
college van gedeputeerde staten
staatssecretaris
college van Burgemeester en Wethouders
Fractievoorzitters
Slide 6 - Drag question
Koning Willem-Alexander houdt tijdens het bezoek een toespraak. Stel dat een Tweede Kamerlid een kritische vraag heeft over de inhoud van die toespraak. Wie moet deze vraag dan in de Tweede Kamer beantwoorden?
A
koning Willem-Alexander
B
de minister-president
C
de voorzitter van de Tweede Kamer
Slide 7 - Quiz
Waaraan geeft een commissaris van de Koning leiding?
A
aan de hoofdstad
B
aan een gemeente met meer dan 100.000 inwoners
C
aan een groep van 10 gemeenten
D
aan een provincie
Slide 8 - Quiz
Het dagelijks bestuur van de provincie is....
A
Provinciale Staten
B
Gedeputeerde Staten
Slide 9 - Quiz
De Tweede Kamer van de provincie noemen we...
A
Gedeputeerde Staten
B
Provinciale Staten
C
Commisaris van de Koning
D
B&W
Slide 10 - Quiz
Wie is het staatshoofd van Nederland?
A
De Koning
B
De minister-president
C
De staatssecretaris
D
De voorzitter van de Tweede Kamer
Slide 11 - Quiz
Wat is een belangrijke taak van de koning?
A
Het controleren van de Tweede Kamer.
B
Het voorlezen van de troonrede.
C
Het kiezen van de politici.
D
Het opstellen van de miljoenennota.
Slide 12 - Quiz
De bevolking kiest in de gemeente:
A
de burgemeester.
B
de leden van de gemeenteraad.
C
B en W.
D
de wethouders.
Slide 13 - Quiz
De burgemeester is de baas van:
A
de politie
B
de scholen
C
de ziekenhuizen
D
de opvang van asielzoekers
Slide 14 - Quiz
Wat betekent de afkorting B en W?
A
Burgerlijk Wetboek
B
Burgemeester en wethouders
C
Besluiten en wetten
D
Burgers en welzijn
Slide 15 - Quiz
Je kunt de landelijke politiek en de gemeentelijke politiek met elkaar vergelijken. Waar lijkt de gemeenteraad dan het meeste op?
A
De regering
B
De ministers
C
Het kabinet
D
Het parlement
Slide 16 - Quiz
Het dagelijks bestuur van de gemeente bestaat uit:
A
de burgemeester
B
de gemeenteraad
C
het college van B en W
D
de wethouders
Slide 17 - Quiz
De leden van de Provinciale Staten kiezen:
A
de ministers van de regering.
B
het parlement.
C
de leden van de Eerste Kamer
D
de burgemeesters van de gemeenten in de provincie.
Slide 18 - Quiz
Bij de provinciale verkiezingen kiest de bevolking ……………… Welke woorden zijn hier weggelaten?
A
de Gedeputeerde Staten.
B
de commissaris van de koning.
C
het dagelijks bestuur.
D
de Provinciale Staten.
Slide 19 - Quiz
Wat is een voorbeeld van het beïnvloeden van de politiek?
A
Klagen in de kroeg over wat er mis is in de samenleving.
B
Een sticker 'AZC, weg ermee!' plakken op je kastdeur.
C
Op sociale media handtekeningen verzamelen voor een skatepark.
D
Stemmen op een poll op Instagram
Slide 20 - Quiz
Bedenkt wat er moet gebeuren
Controleert hoe het is uitgevoerd
Voert de plannen uit
Slide 21 - Drag question
Het college van B&W wordt door de burgers gekozen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 22 - Quiz
B&W staat voor...
Slide 23 - Open question
Een gemeente heeft een dagelijks bestuur dat bestaat uit de gemeenteraad en de burgemeester.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 24 - Quiz
Een gemeente heeft gekozen volksvertegenwoordigers.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quiz
De gemeenteraad wordt eens in de....jaar gekozen.
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 26 - Quiz
De burgemeester wordt gekozen door....
Slide 27 - Open question
Koning
Burgemeester
Parlement
Commissaris van de Koning
college van burgemeester en wethouders
Provinciale Staten
Ministers
Slide 28 - Drag question
Waar is de burgemeester verantwoordelijk voor in een gemeente?
Slide 29 - Open question
Prinsjesdag valt nu altijd op
A
de derde dinsdag van september
B
de tweede dinsdag van september
Slide 30 - Quiz
Wie schrijft de Troonrede?
A
Koning
B
Koningin
C
Minister-President en ministers
D
alleen de ministers
Slide 31 - Quiz
In welk gebouw wordt de Troonrede meestal voorgelezen?
A
Grote kerk
B
De Ridderzaal
C
Eerste Kamer
D
Tweede Kamer
Slide 32 - Quiz
Wat is waar?
A
De Ridderzaal is een gebouw op het Binnenhof.
B
Koningin Maxima leest de troonrede voor.
C
De koning brengt het koffertje naar de Tweede Kamer.
D
Prinsjesdag is op de derde maandag van September.
Slide 33 - Quiz
Wat is een constitutionele monarchie?
A
Een regeringsvorm waarin de koning absolute macht heeft.
B
Een monarchie waarbij de macht van de koning is vastgelegd in een grondwet.
C
Een republiek waarin de president ook koning is.
D
Een staat zonder regerend staatshoofd.
Slide 34 - Quiz
Wat is het belangrijkste verschil tussen een republiek en een monarchie?
A
In een republiek heeft een koning altijd de macht.
B
Een republiek heeft geen staatshoofd.
C
In een republiek wordt het staatshoofd gekozen, in een monarchie is het erfelijk.
D
Een monarchie kent geen wetten.
Slide 35 - Quiz
Hoe noem je een land waarbij het staatshoofd door het volk wordt gekozen?
A
een republiek
B
een monarchie
C
een constitutionele monarchie
Slide 36 - Quiz
Wat wordt bedoeld met ‘het Geheim van Noordeinde’?
A
De grondwet van Nederland.
B
Het feit dat de koning politieke zaken mag bespreken, maar niet openbaar mag maken.
C
De manier waarop de koning gekozen wordt.
D
De protocollen van het parlement.
Slide 37 - Quiz
Wat is een van de drie belangrijkste taken van de koning?
A
Het schrijven van nieuwe wetten.
B
Het voorzitten van de Tweede Kamer.
C
Het ondertekenen van wetten om deze geldig te maken.
D
Het benoemen van burgemeesters.
Slide 38 - Quiz
In welke van de volgende landen is er sprake van een republiek?
A
Nederland
B
Frankrijk
C
Spanje
D
Denemarken
Slide 39 - Quiz
EGKS
EG
EU
Brexit
Slide 40 - Drag question
Beslist (mee) over nieuwe wetten en controleert de Europese Commissie.
A
Europees Parlement
B
Europese Commissie
C
Europese raad van ministers
D
Raad van Europese Unie
Slide 41 - Quiz
Bestaat uit ministers uit alle EU-landen en stemt over wetsvoorstellen.
A
Europees Parlement
B
Europese Commissie
C
Europese Raad
Slide 42 - Quiz
Dagelijks bestuur van de EU
A
Europees Parlement
B
Europese Commissie
C
Europese Raad
Slide 43 - Quiz
De EU landen werken veel samen. Wat is geen voorbeeld van samenwerking?
A
Eerlijke concurrentie
B
Gezamenlijk werken aan het milieu
C
Vrij verkeer van goederen
D
Europese leger
Slide 44 - Quiz
Fase 1
Fase 2
Fase 3
Fase 4
Agenda
vorming
Beleids
voorbereiding
Beleids
bepaling
Besluit uitvoeren
Slide 45 - Drag question
Wat is een compromis?
A
Een machtsverhouding tussen burgers en politiek
B
Een afspraak waar iedereen iets toegeeft
C
Een bindende afspraak tussen twee landen
D
Een manier om macht te verdelen
Slide 46 - Quiz
Wie is de Nationale Ombudsman?
A
Een minister die wetten controleert
B
Een rechter die uitspraak doet bij politieke conflicten
C
Een volksvertegenwoordiger in de Tweede Kamer
D
Een persoon die bemiddelt bij klachten over de overheid
Slide 47 - Quiz
Herken de fase in deze situatie: Het parlement bespreekt een nieuw wetsvoorstel.