Boeren, heren en monniken

Boeren, heren en monniken
1 / 32
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quiz, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Boeren, heren en monniken

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Begin van de middeleeuwen
  • Vroege middeleeuwen
  • Agrarische samenleving
  • Door het uiteenvallen van het West-Romeinse rijk. 
  • Platteland was niet zo veilig.
  • Domein
  • Bestaat uit 3 delen: Vroonland, hoeveland en Woeste gronden.
  • Eenvoudig leven: geen geld meer, maar ruilen. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Leven op een domein
  • Duidelijk verschil tussen heer en de andere boeren.
  • Horigen en vrije boeren.
  • Herendiensten -> klussen die de horigen moesten doen voor hun heer.
  • Domeinheer besliste allerlei zaken over deze horigen.
  • Vrije boeren hadden eigen stuk land -> moesten de domeinheer wel helpen met oorlogen. 
  • Dit gehele systeem noemen we het hofstelsel.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Wat ga je nu doen?

  • Je gaat bezig met  de vragen van paragraaf 1 (blz 16-21).
  • Dit mag je doen in rustig overleg met je buur. 
  • Bij vragen steek je je vinger op dan kom ik wel langs.
  • Tot 5 minuten voor het einde van de les.
  • Dit is huiswerk voor volgende week!
  • Klaar? Ga alvast leren voor paragraaf 1 of maak alvast paragraaf 2. Of ga iets doen voor een ander vak.

Slide 8 - Slide

Vorige les
  • Wat was ook alweer een agrarische samenleving?
  • Was er een verschil tussen de domeinheer en zijn boeren? 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Franken
  • Frankische rijk -> een Germaans volk dat in Zuid-Nederland en België leefde.
  • Clovis wist het rijk te verenigen (rond 500 n.chr.) -> hij werd erg machtig omdat hij een sterke legerleider was en omdat hij samenwerkte met de kerk in Rome. 
  • Deze samenwerking zorgde voor meer macht voor zowel de kerk als de Frankische koning. 
  • Rond het jaar 800 bereikte deze macht zijn hoogtepunt.
  • Dit gebeurde onder Karel de Grote -> hij hielp de paus en kreeg daarvoor een beloning. Hij werd gekroond tot keizer. 
  • Hij breidde zijn rijk erg ver uit. 
  • Ook bestond het Frankische recht -> = het bezit van de koning moest na zijn dood onder zijn zonen worden verdeeld. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide

Het Leenstelsel
  • Doordat er geen geld meer was, was het moeilijk om soldaten te betalen tijdens oorlogen -> de koning beloofden zijn soldaten een stuk grond.
  • Leenmannen ->  = De mannen die een stuk grond kregen en daar het bestuur overnamen.
  • Er moest wel trouw gezworen worden aan de leenheer -> vaak de koning. 
  • Leenmannen konden een gedeelte van hun grond zelf ook weer uitlenen -> dit deden ze vaak aan ridders.
  • De ridders die dat leenden, waren dan achterleenmannen van de leenheer (de koning). 
  • Leenmannen  + achterleenmannen waren samen de adel.
  • Toch had dit leenstelsel een nadeel -> dit werd duidelijk na de dood van Karel de Grote.
  • Leenmannen begonnen hun macht in te zien en verloren hun trouw aan de koning. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat ga je nu doen?

  • Je gaat bezig met  de vragen van paragraaf 2 (blz 22-27).
  • Dit mag je doen in rustig overleg met je buur. 
  • Bij vragen steek je je vinger op dan kom ik wel langs.
  • Tot 5 minuten voor het einde van de les.
  • Dit is huiswerk voor morgen!
  • Klaar? Ga alvast leren voor paragraaf 2 of maak alvast paragraaf 3. Ook mag je iets voor een ander vak doen. 

Slide 17 - Slide

Vorige les
  • Wie was Karel de Grote?
  • Wat was ook alweer dat leenstelsel? 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Christendom
  • Veel Germaanse volken geloofden nog in natuurgoden -> Christenen noemden hen heidenen. 
  • Door veroveringen van Franken werd het Christelijk geloof verspreid.
  • Kerken en kloosters werden gesticht.
  • Monniken en nonnen leefden in zo'n klooster -> zij leefden volgens strenge regels.
  • Missionarissen -> = geestelijken die het geloof wilde verspreiden onder de Germanen.
  • Heidense feesten werden gekoppeld aan Christelijke feesten -> Willibrord.
  • Er ontstond een Christelijke cultuur -> trouwen in de kerk, baby's werden gedoopt, doden werden begraven bij de kerk, zondagen en feestdagen naar de kerk. 

Slide 20 - Slide

Priester
  • Priester was het hoofd van de kerk -> mensen geloofden dat hij contact had met God. 
  • Bidden, doop en de heilige communie -> = hij neemt een slok wijn en deelt stukjes brood uit in naam van Christus. 
  • Hielp gelovigen om te leven volgens de Christelijke regels -> ook moest de priester zorgen voor de stervenden.
  • Ongetrouwde mannen -> konden alleen priester worden. 
  • Opgeleid door kloosterlingen.
  • Eigenlijk alle bestuursfuncties in de kerk waren mannen. 

Slide 21 - Slide

Standensamenleving

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Wat ga je nu doen?

  • Je gaat bezig met  de vragen van paragraaf 3 (blz 28-34).
  • Dit mag je doen in rustig overleg met je buur. 
  • Bij vragen steek je je vinger op dan kom ik wel langs.
  • Tot 5 minuten voor het einde van de les.
  • Dit is huiswerk voor morgen!
  • Klaar? Ga alvast leren voor paragraaf 3 of ga iets voor je PO doen. Ook mag je iets voor een ander vak doen. 

Slide 24 - Slide

Vorige les
  • Noem eens wat voorbeelden van de Christelijke cultuur.
  • Noem nog eens 2 taken van de priester. 

Slide 25 - Slide

Mohammed
  • De islam ontstond in het Midden-Oosten.
  • De stichter van de islam is Mohammed. 
  • Hij kwam erachter dat er maar één god was -> Allah, en zijn volgers waren moslims.
  • Hijzelf was de profeet -> = iemand die boodschappen van God onder de mensen verspreidt. 
  • In het jaar 622 vlucht Mohammed naar Medina, nadat zijn boodschap in Mekka niet gewaardeerd werd. In Medina wel.
  • Dit jaar werd het begin van de islamitische jaartelling (2023 is in die jaartelling 1444-1445).
  • De Koran werd het heilige boek van de moslims. 
  • Mohammed is de laatste profeet die gestuurd wordt door Allah -> geloven de moslims.
  • Hemel en hel -> geloof in Allah.

Slide 26 - Slide

Kaäba

Slide 27 - Slide

De vijf zuilen
  • = de belangrijkste regels van Allah.
  • 1. Er is maar één god, Allah.
  • 2. Bid vijfmaal per dag.
  • 3. Geef aan armen en zieken.
  • 4. Stop tijdens de ramadan met allerlei zaken. 
  • 5. Maak één keer in je leven een reis naar Mekka.
  • Andere regels zijn: geen alcohol, geen varkensvlees en als je eenmaal moslim bent, mag je niet meer voor een ander geloof kiezen. 
  • Op vrijdagmiddag gaan de moslims naar de moskee. 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Slide

Het heilige boek van de moslims
De enige god van de islam
het 'huis van god'
Allah
Kaäba
De Koran

Slide 31 - Drag question

Wat ga je nu doen?

  • Je gaat bezig met  de vragen van paragraaf 4 (blz 35-40).
  • Dit mag je doen in rustig overleg met je buur. 
  • Bij vragen steek je je vinger op dan kom ik wel langs.
  • Tot 5 minuten voor het einde van de les.
  • Dit is huiswerk voor volgende week!
  • Klaar? Ga alvast leren voor de toets of ga iets voor je PO doen. Ook mag je iets voor een ander vak doen. 

Slide 32 - Slide