Het lidwoord (de, het, een)
- Ook bij dingen gebruik je il/ils en elle/elles
Le camping est joli - il est joli.
de camping is mooi - hij is mooi.
Les campings sont jolis - ils sont jolis.
de campings zijn mooi - ze zijn mooi
La chambre est jolie - elle est jolie.
De kamer is mooi - hij is mooi.
Les chambres sont jolies - elles sont jolies.
De kamers zijn mooi - ze zijn mooi.