Werkwoorden op -er (présent)

Werkwoorden op -er vervoegen

Prends:
- ton livre (page 72)
- un stylo
- le "cahier des verbes"!
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoorden op -er vervoegen

Prends:
- ton livre (page 72)
- un stylo
- le "cahier des verbes"!

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Na vandaag kan ik werkwoorden die op -er eindigen vervoegen in de tegenwoordige tijd!

Slide 2 - Slide

Wat weet je al over werkwoorden in het Frans?

Slide 3 - Mind map

Wat zijn voorbeelden van Franse werkwoorden op -er?
A
lire - apprendre - faire
B
aimer - regarder - écouter
C
apprendre - adorer - donner
D
avoir - être - faire

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Prends le cahier des verbes (p. 5)
page 5

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Parler (praten)
Ik praat
Jij praat
Hij/Zij praat
Wij praten
U praat / Jullie praten
Zij praten

Slide 8 - Slide

Ik
Wij
Hij
Jullie
Jij
Zij (meervoud)
Vous
Ils
Je
Nous
Il
Tu

Slide 9 - Drag question

Parler (praten)
Ik praat
Je 
Jij praat
Tu 
Hij/Zij praat / Wij praten
Il/Elle/On 
Wij praten
Nous 
U geeft / Jullie praten
Vous 
Zij praten
Ils/Elles 

Slide 10 - Slide

Nu de vervoegingen nog

Stap 1: Haal -er van het werkwoord af 
parler --> parl
Dit noemen we de stam van het werkwoord.


Slide 11 - Slide

Parler (praten)
Ik praat
Je parl
Jij praat
Tu parl
Hij/Zij praat / Wij praten
Il/Elle/On parl
Wij praten
Nous parl
U praat / Jullie praten
Vous parl
Zij praten
Ils/Elles parl

Slide 12 - Slide

Parler (praten)
Ik praat
Je parle
Jij praat
Tu parles
Hij/Zij praat / Wij praten
Il/Elle/On parle
Wij praten
Nous parlons
U praat / Jullie praten
Vous parlez
Zij praten
Ils/Elles parlent

Slide 13 - Slide

Voorbeeld met "regarder" (kijken naar)

Stap 1: Haal -er van het werkwoord af 
regarder --> regard
Dit noemen we de stam van het werkwoord.


Slide 14 - Slide

Voorbeeld met "regarder"
Stap 2: Voeg een uitgang toe.

je
regarde
tu
regardes
il/elle/on
regarde
nous
regardons
vous
regardez
ils/elles
regardent

Slide 15 - Slide

Voorbeeld met "regarder"
Stap 2: Voeg een uitgang toe.

je
regarde
ik kijk
tu
regardes
jij kijkt
il/elle/on
regarde
hij/zij kijkt / wij kijken
nous
regardons
wij kijken
vous
regardez
u kijkt / jullie kijken
ils/elles
regardent
zij kijken

Slide 16 - Slide

Kies de juiste vervoeging:
Je ...
A
écoutons
B
écoutes
C
écoutent
D
écoute

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste vervoeging:
Vous ...
A
parlez
B
parlons
C
parles
D
parlent

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste vervoeging:
Maria ...
A
aimes
B
aimons
C
aime
D
aiment

Slide 19 - Quiz

Welke zin is FOUT?
(Kijk goed naar de persoon + uitgang!)
A
Je cherche
B
Nous aimez
C
Tu travailles
D
Ils donnent

Slide 20 - Quiz

Welke zin is FOUT?
(Kijk goed naar de persoon + uitgang!)
A
Il mange
B
Elle chante
C
Vous dansez
D
Ils regarde

Slide 21 - Quiz

Welke zin is FOUT?
(Kijk goed naar de persoon + uitgang!)
A
Nous écoutons
B
Elle cherchez
C
On paye
D
Je trouve

Slide 22 - Quiz

Ik vraag = ?
(vragen = demander)

Slide 23 - Open question

Zij vindt = ?
(vinden = trouver)

Slide 24 - Open question

Wij denken = ?
(denken = penser)

Slide 25 - Open question

Jullie reizen = ?
(reizen = voyager)

Slide 26 - Open question

Au travail!
Fais exercices 16AD, 17ABC (p. 72)

Bij opdr. 17C gebruik je het cahier des verbes (p. 6).
vragen = demander

Klaar = vocabulaire A leren.

Slide 27 - Slide

Jeu!
Exercice 17D


Slide 28 - Slide