What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Herhaling onderwerp en pv
Herhaling onderwerp
Onderwerp
= het zinsdeel waarover in de zin iets gezegd wordt
afspraak: we markeren dit steeds in de zin
1 / 36
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Lager onderwijs
This lesson contains
36 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
2 videos
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Herhaling onderwerp
Onderwerp
= het zinsdeel waarover in de zin iets gezegd wordt
afspraak: we markeren dit steeds in de zin
Slide 1 - Slide
Wat is het onderwerp in deze zin?
Yanis praat teveel in de les.
A
Yanis
B
praat
C
teveel
D
in de les
Slide 2 - Quiz
In deze zin is het onderwerp een:
Yanis praat teveel in de les.
A
woord
B
woordgroep
C
zin
Slide 3 - Quiz
Wat is het onderwerp in deze zin?
Yanis en Dagmar praten teveel in de les.
A
Yanis en Dagmar
B
praten
C
teveel
D
in de les
Slide 4 - Quiz
In deze zin is het onderwerp een
Yanis en Dagmar praten teveel in de les.
A
woord
B
woordgroep
C
een zin
Slide 5 - Quiz
Wat is het onderwerp in deze zin?
Yanis, die al een opmerking kreeg, praat teveel in de les.
A
Yanis, die al een opmerking kreeg
B
praat
C
teveel
D
in de les
Slide 6 - Quiz
In deze zin is het onderwerp een
Yanis, die al een opmerking kreeg, praat teveel in de les.
A
woord
B
woordgroep
C
zin
Slide 7 - Quiz
Het onderwerp kan in het enkelvoud of het meervoud staan
Het onderwerp kan in de eerste, tweede of derde persoon staan
Slide 8 - Slide
Het onderwerp steeds vooraan schrijven is makkelijk maar saai.
Het eerste zinsdeel krijgt de nadruk
Jullie
hebben morgen een toets.
Morgen hebben
jullie
een toets
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Duid het onderwerp van deze zin aan:
's Morgens spelen de kinderen buiten.
A
's morgens
B
spelen
C
de kinderen
D
buiten
Slide 11 - Quiz
Wat is het Onderwerp van de volgende zin?
Wie groen scoort gaat meteen naar de oefeningen.
Slide 12 - Open question
Wat is het onderwerp in volgende zin?
Robin en Renske maakten gisteren cupcakes voor in de klas.
A
cupcakes
B
gisteren
C
Robin en Renske
D
maakten
Slide 13 - Quiz
Wat is het onderwerp in volgende zin?
Malin en Frances gingen met Kristof snoepjes eten in de Deugeniet.
A
Malin
B
Frances
C
Malin en Frances
D
gingen
Slide 14 - Quiz
Wat is de PV in de volgende zin?
Sporters zijn vaak heel sterk en gezond.
A
sporters
B
vaak
C
heel sterk en gezond
D
zijn
Slide 15 - Quiz
Bij een ja/nee-vraag komt het onderwerp na de persoonsvorm te staan.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 16 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Gisteren zagen de lieve meisjes een roze auto.
A
de lieve meisjes
B
een roze auto
Slide 17 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen
Slide 18 - Quiz
In dit restaurant eet je de lekkerste garnaalkroketten.
Wat is het onderwerp in deze zin?
A
de lekkerste garnaalkroketten
B
in dit restaurant
C
je
D
garnaalkroketten
Slide 19 - Quiz
Duid het onderwerp van deze zin aan:
De juf leest een verhaal voor.
A
de juf
B
leest
C
een verhaal
D
voor
Slide 20 - Quiz
Wat is het Onderwerp van de volgende zin?
De derde graad werkt hard tijdens contractwerk
Slide 21 - Open question
de persoonsvorm
Slide 22 - Mind map
Herhaling: de persoonsvorm
De persoonsvorm of pv
= wat je onderwerp doet of is
tip: alles wat voor de pv staat altijd één zinsdeel is, maar daarom niet het o
afspraak: we omcirkelen dit steeds in de zin
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
Wat is de PV in de volgende zin?
We moeten goed kunnen opletten.
Slide 25 - Open question
Wat is de PV in de volgende zin?
Als het regent doe je best een jas aan.
Slide 26 - Open question
Wat is de PV in de volgende zin?
Gisteren gingen we naar de zoo.
Slide 27 - Open question
Wat is de PV in de volgende zin?
Barbie zorgt ervoor dat Ken een auto heeft.
A
zorgt
B
Ken
C
Barbie
D
heeft
Slide 28 - Quiz
Je gebruikt een ja/nee-vraag om de persoonsvorm te vinden.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 29 - Quiz
Hoe vind je de persoonsvorm?
A
gokken
B
vooraan in ja/nee vraag
C
achteraan in ja/nee vraag
D
over wie of wat gaat de zin?
Slide 30 - Quiz
Welk woord verandert er als we van T.T naar V.T gaan?
A
het onderwerp
B
de persoonsvorm
Slide 31 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?
Stijn kan goed voetballen.
A
Stijn
B
goed
C
kan
D
voetballen
Slide 32 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?
Het meisje wil ook voetballen.
A
wil
B
ook
C
het meisje
D
voetballen
Slide 33 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?
De winterstop is begonnen.
A
begonnen
B
de
C
winterstop
D
is
Slide 34 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?
De broers en zussen komen supporteren voor Tim.
A
komen
B
supporteren
C
broers en zussen
D
Tim
Slide 35 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin:
Hij bestelde zelf de taarten.
A
Hij
B
bestelde
C
zelf
D
de taarten
Slide 36 - Quiz
More lessons like this
Herhaling onderwerp en pv
September 2023
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Werkwoorden vervoegen
March 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Herhaling persoonsvorm en onderwerp
February 2022
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Woordleer vs. zinsleer + start zinsleer
January 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Onderwerp en persoonsvorm
November 2023
- Lesson with
52 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
persoonsvorm en onderwerp
May 2022
- Lesson with
16 slides
Nederlands - onderwerp/persoonsvorm
Secundair onderwijs
Zinsleer
October 2022
- Lesson with
40 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
herhaling stam, infinitief, onderwerp en persoonsvorm
January 2024
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Lager onderwijs