Les 1 & 2 IWO - OMZET - KOSTEN - EXPL. BEGR.

LE4 Management

Les 1 MAN – 10.10 – 11.00 – lokaal 104 Terugblik LE3 - Start LE4
Les 2 MAN – 11.15 – 12.05 – lokaal 108 Start LE4 - Opdrachten


1 / 25
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

LE4 Management

Les 1 MAN – 10.10 – 11.00 – lokaal 104 Terugblik LE3 - Start LE4
Les 2 MAN – 11.15 – 12.05 – lokaal 108 Start LE4 - Opdrachten


Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Terugblik LE3
Wat weet je nog van inclusief en exclusief BTW - deze prijzen worden vaak door elkaar gehaald!

  • Inkoopfactuurprijs (bruto inkoopprijs) is de totale prijs die een ondernemer aan de leverancier betaalt, inclusief btw. De btw kan teruggevraagd worden bij de Belastingdienst.
  • Netto-inkoopprijs (excl. btw): Dit is de inkoopprijs zonder btw.
  • Netto-verkoopprijs (excl. btw): Let op, in deze prijs zit wél de winstmarge of winstopslag.
  • Bruto-verkoopprijs (consumentenprijs) (incl. btw): Dit is de prijs die consumenten betalen, inclusief btw.

Je kunt het ezelsbruggetje gebruiken: netto is exclusief btw en bruto is inclusief btw.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vraag 1: Wat is de bruto inkoopprijs?
A
De inkoopprijs inclusief BTW
B
De inkoopprijs exclusief BTW

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 2: Wat is het verschil tussen de netto- en bruto-verkoopprijs?
A
De netto-verkoopprijs is inclusief BTW, de bruto-verkoopprijs is exclusief BTW
B
De netto-verkoopprijs is exclusief BTW, de bruto-verkoopprijs is inclusief BTW

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 3: Welke prijs betaalt een consument in de winkel?
A
De netto-inkoopprijs
B
De netto-verkoopprijs
C
De bruto-verkoopprijs
D
De inkoopfactuurprijs

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Inzage in toets antwoorden
Managementdossier: BTW Berekening
Gebruik altijd je eigen berekeningen en meningen, niet die van ChatGPT!

Let op: Productprijzen zijn inclusief BTW. Om de BTW eruit te halen, gebruik je deze formule:

Bij 21% BTW = Bedrag ÷ 121 × 21 = BTW-bedrag
Bij 9% BTW = Bedrag ÷ 109 × 9 = BTW-bedrag

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Cijfer opbouw LE3 +4
1 Cijfer LE3 + LE4
  • LE3 Managementdossier: 20%
  • LE3 Toets (stof LE3): 20%
  • LE4 Managementdossier: 10% (maken en inleveren tijdens de les)
  • LE4 Toets (stof LE3 + LE4): 50%

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

LE4 - Bedrijfseconomie
Onderwerpen deze leereenheid
  • Inkoopwaarde (IWO)
  • Omzet
  • Bruto Winst
  • Kosten
  • Netto Winst / Netto Verlies
  • Balans, Resultatenrekening & Exploitatiebegroting

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Consument (klant) koopt goederen bij ondernemer (verkopen)


Consument betaalt btw  & ondernemer ontvangt btw (doorgeefluik)

Ondernemer betaalt btw aan fiscus (belastingdienst)

Fiscus ontvangt btw
Ondernemer koopt goederen bij leverancier (inkopen)

Ondernemer betaalt btw aan leverancier

Leverancier betaalt btw aan fiscus

Fiscus ontvangt btw 

Ondernemer krijgt btw terug van fiscus (te vorderen btw)

 

Slide 9 - Slide

Als een ondernemer producten (goederen of diensten) verkoopt, dan levert dit hem omzet op. Dit bedrag ontvangt hij als BRUTO omzet, dus inclusief BTW. Maar die ontvangen BTW moet hij vervolgens weer aan de belastingdienst betalen, die is niet voor de ondernemer. Daarom is de ondernemer eigenlijk alleen geïnteresseerd in de netto omzet, dus zonder de BTW!
De ondernemer verkoopt
Consumentenprijs
-/-                       BTW
Netto verkoopprijs  

Afzet = het aantal producten dat de ondernemer verkoopt

Omzet = Afzet  x  netto verkoopprijs 

Slide 10 - Slide

Afzet!
Met afzet bedoelen we het aantal verkochte producten. Afzet wordt dan ook uitgedrukt in “Stuks”: Bijvoorbeeld er zijn in totaal 12.400 stuks verkocht. De afzet is 12.400 stuks.

De ondernemer koopt in
Inkoopfactuurprijs
-/-                     BTW   
netto inkoopprijs

IWO (Inkoopwaarde omzet) = netto inkoopprijs  x  afzet (stuks)                                                                                       

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Rekenvoorbeeld
Gegevens
Netto inkoopprijs per stuk:       €  5
Netto verkoopprijs per stuk:    € 12,50
afzet:                                                  100 stuks

Bereken de IWO, Omzet en Brutowinst?

                                             
timer
2:00

Slide 12 - Slide

Bij de berekening van de consumentenprijs bereken we de brutowinst van één product. Dit kunnen we doen met een BrutowinstOPSLAG of BrutowinstMARGE.
Maar ook als we de producten verkocht hebben, spreken we van een totale brutowinst. Omzet – IWO = Brutowinst

Uitwerking rekenvoorbeeld
Inkoopwaarde omzet = afzet x inkoopprijs
                                                  100 x € 5,- = € 500,-
Omzet = afzet x verkoopprijs
                  100 x € 12,50 = € 1250,-

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde omzet (IWO)
€ 1250  -   € 500 =  € 750

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Oefenopdracht
netto inkoopprijs       €  60
netto verkoopprijs    € 175
afzet                                500 stuks

1. Bereken de omzet
2. Bereken de inkoopwaarde omzet (IWO)
3. Bereken de brutowinst
timer
3:00

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Uitwerking oefenopdracht
1.    omzet  =  afzet  x  netto verkoopprijs
                      =   500    x   € 175
                      =  € 87.500
2.   IWO       =  afzet  x  netto inkoopprijs
                      =   500    x   € 60
                      = € 30.000
3.  Brutowinst  =  omzet  -  IWO
                                =  € 87.500  -   € 30.000
                                =  € 57.500

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Brutowinst, Nettowinst en Nettoverlies
De brutowinst wordt gebruikt om de bedrijfskosten te betalen.
Nettowinst: Als er na aftrek van de kosten geld overblijft.
Nettoverlies: Als de kosten hoger zijn dan de brutowinst.

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde omzet (IWO) 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Bedrijfskosten?

Slide 17 - Mind map

This item has no instructions

Bedrijfskosten
Voorbeelden van kosten van een bedrijf zijn:
  • Promotiekosten
  • Personeelskosten
  • Rentekosten
  • Huurkosten
  • Energiekosten
  • Autokosten

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Nettowinst of nettoverlies
Kosten zorgen voor lagere nettowinst of groter nettoverlies!
      
                         Omzet
-/-                           IWO   
                  Brutowinst
-/-      Bedrijfskosten 
Nettowinst of nettoverlies

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Vraag 1: Wat verstaat een ondernemer onder netto omzet?
A
De omzet inclusief btw
B
De omzet exclusief btw

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 2: Wat betekent "afzet" in de economie?
A
Het aantal verkochte producten
B
De prijs per product
C
Het bedrag dat een ondernemer aan BTW betaalt
D
De totale winst van een ondernemer

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 3: Hoe bereken je de netto omzet?
A
Afzet x bruto verkoopprijs
B
Afzet x netto verkoopprijs
C
Netto verkoopprijs - inkoopprijs
D
Omzet - brutowinst

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 4: Hoe bereken je de brutowinst?
A
Omzet - BTW
B
Afzet x inkoopprijs
C
Netto omzet x afzet
D
Omzet - inkoopwaarde omzet (IWO)

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 5: Wat gebeurt er als een ondernemer meer kosten heeft dan opbrengsten/ omzet?
A
Hij maakt nettowinst
B
Hij maakt brutowinst
C
Hij maakt nettoverlies
D
Hij heeft geen BTW-verplichting

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Maak de volgende opdrachten:

3.01 t/m 3.04 - staan in teams

Slide 25 - Slide

This item has no instructions