Quiz H3 Atoombouw [1]

1 / 25
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Spelregels
Voor vragen heb je 20 seconden

Houd bij op je leerdoelenlijst of je denkt een leerdoel te beheersen (met een kruisje of krulletje bijvoorbeeld)


Geef je klasgenoten ook de kans zichzelf te testen en houd je antwoord voor jezelf !!!

Slide 2 - Slide

2. Het scheikundig symbool "N" staat voor
A
Stikstof
B
Waterstof
C
Koolstof
D
Zuurstof

Slide 3 - Quiz

3. Het scheikundig symbool "C" staat voor
A
Stikstof
B
Waterstof
C
Koolstof
D
Zuurstof

Slide 4 - Quiz

4. Het scheikundig symbool "P" staat voor
A
Stikstof
B
Boor
C
Koolstof
D
Fosfor

Slide 5 - Quiz

5. Wat is het scheikundig symbool van Helium?
A
H
B
Be
C
He
D
Ne

Slide 6 - Quiz

9. Hoe noemen we de atomen in groep 17 van het periodiek systeem?
A
Halogenen
B
Edelgassen
C
Alkalimetalen
D
Aardalkalimetalen

Slide 7 - Quiz

10. Hoe noemen we de atomen in groep 18 van het periodiek systeem?
A
Halogenen
B
Edelgassen
C
Alkalimetalen
D
Aardalkalimetalen

Slide 8 - Quiz

11. Niet-metalen geleiden warmte en elektriciteit beter dan metalen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

13. Metalen glimmen meestal
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

15. Wat is een legering?
A
Een neutraal geladen atoom
B
Een glimmend niet-metaal
C
Een mengsel van gesmolten metalen
D
Een mengsel van gesmolten niet-metalen

Slide 11 - Quiz

17. Wat is de molecuulformule van deze stof?
A
C4H
B
H4C
C
4CH
D
CH4

Slide 12 - Quiz

17. Wat is de molecuulformule van deze stof?
(Zwart=C, Wit=H, Rood=O)
A
C2H6O
B
C2H5OH
C
2CH3O
D
C2H6O2

Slide 13 - Quiz

19. Hoe noemen we de stof met de formule C6H12O6?
A
Glucose
B
Methaan
C
Ethanol (alcohol)
D
Methanol

Slide 14 - Quiz

20. Hoe noemen we de stof met de formule CH4?
A
Glucose
B
Methaan
C
Ethanol (alcohol)
D
Methanol

Slide 15 - Quiz

21. Wat is de molecuulformule van ammoniak?
A
NH3
B
CH4
C
C6H12O6
D
C2H5OH

Slide 16 - Quiz

22. Welk ezelsbruggetje helpt je de 7 twee-atomige elementen te onthouden?
A
Het Onweert Nooit In Brabantse Chloorfabrieken
B
Het Bruine Olifantje Fietst Niet In Chloor
C
Claire Fietst Naar Haar Oma In Brussel
D
Brenda Fietst Naar Haar Oma Claire

Slide 17 - Quiz

23. Welke 7 atomen komen voor als twee-atomige elementen?
A
H, P, S, He, Cl, F
B
H, O, N, I, Br, Cl, F
C
P, S, N, I, Br, Cl, F
D
H, O, N, P, S, He

Slide 18 - Quiz

25. Hoe heten de deeltjes die je ziet?
A
Rood = Proton. Groen = Neutron. Geel = Elektron
B
Rood = Elektron. Groen = Proton. Geel = Neutron
C
Rood = Neutron. Groen = Elektron. Geel = Proton
D
Rood = Proton. Groen = Elektron. Geel = Neutron

Slide 19 - Quiz

27. Waar staat het atoomnummer voor?
A
Het aantal Neutronen in de kern
B
Het aantal Elektronen in de kern
C
Het aantal Protonen in de kern
D
Het aantal Protonen + Neutronen

Slide 20 - Quiz

28. Wat is het atoomnummer van deze stof?
A
2 (Helium)
B
4 (Beryllium)
C
6 (Koolstof)
D
8 (Zuurstof)

Slide 21 - Quiz

29. Waar staat het massagetal voor?
A
Het aantal Neutronen in de kern
B
Het aantal Elektronen in de kern
C
Het aantal Protonen in de kern
D
Het aantal Protonen + Neutronen

Slide 22 - Quiz

30. Wat zijn Isotopen?
A
Twee atomen met hetzelfde massagetal
B
Twee atomen met dezelfde hoeveelheid elektronen
C
Twee atomen met evenveel Neutronen, maar een verschillend aantal Protonen
D
Twee atomen met evenveel Protonen, maar een verschillend aantal Neutronen

Slide 23 - Quiz

32. Welke fasetoestand past bij het linker plaatje?
A
B
C

Slide 24 - Quiz

33. Welke fasetoestand past bij het middelste plaatje?
A
B
C

Slide 25 - Quiz