BJ P2 lesweek 4 herhaling Gram2

Welkom
Lesweek 4
Boek B, H2 herhaling
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom
Lesweek 4
Boek B, H2 herhaling

Slide 1 - Slide

Digitaal/op afstand

Slide 2 - Slide

Spelregels 
Spelregels 
Telefoons zitten in je tas en staan op stil
Er mag NIET gegeten worden in het lokaal
We hebben respect voor en geduld met elkaar
Zorg dat je op tijd bent voor de les. Is de deur van het lokaal dicht...... dan mag je er niet meer in
Zorg dat je altijd je boeken/laptop bij je hebt
Er mag alleen water gedronken worden in de les
Zorg dat je altijd pen, papier en je rekenmachine bij je hebt

Slide 3 - Slide

Camera AAN
- camera aan HELE les
- geluid uit

 Geen camera aan = ABSENT

Slide 4 - Slide



Wat is een samenstelling ?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Maak vijf samenstellingen met het woord deur. Het woord deur mag vooraan of achteraan staan
Vul je antwoorden hieronder in 

Slide 7 - Open question

Welke omschrijving van cruciaal vind je in de tekst?

Slide 8 - Open question

Welk woord is geen samenstelling ?
A
zwemles
B
zwempak
C
zwemmen
D
zwembad

Slide 9 - Quiz

Iemand in de gelegenheid stellen betekent:
A
iemand aan werk helpen
B
iemand de mogelijkheid geven
C
iemand opleiding
D
iemand verplichten

Slide 10 - Quiz

Welk woord is fout geschreven ?
A
achtien
B
hoofdpijn
C
inktvis
D
handdoek

Slide 11 - Quiz

Je maakt een samenstelling van twee andere woorden. 
Let op : de laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het laatste woord. 
De laatste letter van hand is een d. De eerste letter van doek is ook een d. In een samenstelling blijven de letters allebei staan.
de handdoek

Slide 12 - Slide

Welk woord past op deze plaats ?
….. ballon
…….bed
…….kussen

Slide 13 - Open question

Maak de juiste samenstelling.
sleep de groene woorden naar het juiste gele woord.
vuur
schild
hoofd
zee
lucht
pijn
pad
ziek
ballon
rood

Slide 14 - Drag question

PERSOONSVORM VINDEN
MIJN OMA BAKT KOEKJES.

STEL EEN VRAAG EN GEBRUIK ALLE WOORDEN UIT DE ZIJN.
BAKT MIJN OMA KOEKJES?

HET WERKWOORD DAT NU VOORAAN STAAT IS DE PERSOONSVORM.

HET WERKWOORD DAT NU VOORAAN STAAT IS DE PERSOONSVORM

Slide 15 - Slide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Ik loop naar de stad
A
Ik
B
loop
C
naar
D
de stad

Slide 17 - Quiz

Het gezegde 

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm.

Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.





Slide 18 - Slide

Wat is het gezegde in de volgende zin:
Ik ben naar school gelopen.
A
Ik
B
ben gelopen
C
naar school

Slide 19 - Quiz

Wat is het gezegde in deze zin:
Groep 8 heeft de eindtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft gemaakt
C
de eindtoets

Slide 20 - Quiz

Het onderwerp
Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.
Wie of wat + gezegde.
Let op: je zoekt dus eerst het gezegde!
Wie heeft gegeten?
ANTWOORD: Ik
Ik is het onderwerp.

Slide 21 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Groep 8 heeft de eindtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft
C
de eindtoets
D
gemaakt

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Groep 7 leert het onderwerp vinden.
A
Groep 7
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 23 - Quiz

Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één lijdend voorwerp (lv) in een zin.

Hoe vind ik een lijdend voorwerp?
wie/wat + gezegde + onderwerp?

Slide 24 - Slide

Voorbeeld bij de zin: 

Groep 7 leert het onderwerp vinden.

Wie of wat + groep 7 (O) leert vinden (gezegde)?
Wie of wat leert groep 7 vinden?
het onderwerp is het lijdend voorwerp

Slide 25 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Piet koopt snoep
A
Piet
B
koopt
C
snoep

Slide 26 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Joep ziet zijn vader en moeder.
A
Joep
B
ziet
C
zijn vader en moeder

Slide 27 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Groep 8 heeft de eindtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft
C
de eindtoets
D
gemaakt

Slide 28 - Quiz

Alles door elkaar




Nu ga je alles door elkaar oefenen met sleepvragen

Slide 29 - Slide

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.

Slide 30 - Drag question

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De scheidsrechter
heeft
een rode kaart
aan onze trainer
gegeven.

Slide 31 - Drag question

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De meester
heeft
ons
lekkere taart
gegeven.

Slide 32 - Drag question

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De dokter
heeft
aan de patiënt
pillen
gegeven.

Slide 33 - Drag question

Wat is de persoonsvorm en het gezegde van de zin?

Het onverwachte ongeluk was goed afgelopen.
A
Was
B
Afgelopen
C
Was afgelopen
D
was goed afgelopen

Slide 34 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?

De appels liggen in de fruitmand naast de bananen.
A
De bananen
B
de appels en de bananen
C
in de fruitmand naast de bananen
D
de appels

Slide 35 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Sinterklaas geeft kinderen cadeau’s.
A
Kinderen
B
Cadeau's
C
Sinterklaas
D
Geeft

Slide 36 - Quiz

Hoe vond je het?
A
ik vind het nog moeilijk
B
ik vind het nog een beetje moeilijk
C
ik snap het bijna
D
ik snap het

Slide 37 - Quiz

Vragen?

Slide 38 - Slide