This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Deutsch
Slide 1 - Slide
Was machen wir heute?
Wiederholung persoonlijke voornaamwoorden.
Grammatik
Slide 2 - Slide
Wat heb je nodig?
Laptop
Schrift
Pen
Slide 3 - Slide
Welke voorzetsels horen bij de vierde naamval?
Slide 4 - Open question
Herr Mayer, können Sie etwas für ... (mij) tun?
A
ich
B
dich
C
mich
D
mir
Slide 5 - Quiz
Selbstverständlich, was kann ich denn für ... (jou) tun?
A
dich
B
dir
C
du
D
dein
Slide 6 - Quiz
Er liebt seine Frau sehr. Er kann nicht ohne ... (haar).
A
ihnen
B
ihr
C
hier
D
sie
Slide 7 - Quiz
Hallo Sven und Thomas, ich habe eine Nachricht für ... (jullie).
A
ihr
B
du
C
euer
D
euch
Slide 8 - Quiz
Wir fahren nie in den Urlaub ohne ... (hem).
A
ihm
B
ihr
C
ihn
D
ihnen
Slide 9 - Quiz
Fragen?
Slide 10 - Slide
Grammatik
Stap 1: Om welke groep gaat het? De der-Gruppe, de ein-Gruppe. Of gaat het om een persoonlijk voornaamwoord?
Stap 2: Kijk of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is.
Stap 3: Staat er een voorzetsel in de zin?
Ja? Kijk in het schema welke naamval bij het voorzetsel hoort.
Nee? Pas de hij/hem regel toe.
Slide 11 - Slide
Grammatik
Hij/hem regel.
Als je in het Nederlands hij zegt, is het de eerste naamval.
Als je in het Nederlands hem zegt is het de vierde naamval.
Slide 12 - Slide
Schema A der-groep
Lidwoorden de en het en de woorden deze (dies-),elke (jed-), welke (welch-).
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
1e naamval
der
die
das
die
4e naamval
den
die
das
die
Slide 13 - Slide
Schema B ein-groep
Het lidwoord een, het woord geen(kein-), of de bezittelijke voornaamwoorden mijn (mein-), jouw (dein-), zijn (sein-), haar (ihr-), onze (unser-), jullie (eu(e)r-), hun (ihr-), uw (Ihr-)
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
1e naamval
ein
eine
ein
keine
4e naamval
einen
eine
ein
keine
Slide 14 - Slide
Ich rufe ... (de) Mutter. (v)
A
der
B
die
C
das
Slide 15 - Quiz
Wo wohnen ... (de) Menschen? (mv)
A
der
B
die
C
das
Slide 16 - Quiz
... (Het) Hotel (o) ist teuer.
A
der
B
die
C
das
Slide 17 - Quiz
Kennst du ... (de) Mann (m) nicht?
A
der
B
die
C
das
Slide 18 - Quiz
Der Ober bedient ... (de) Gäste (mv).
A
der
B
die
C
das
Slide 19 - Quiz
Hast du ... (de) Zeitung (v) gelesen?
A
der
B
die
C
das
Slide 20 - Quiz
Wo hast du ... (het) Buch (o) gekauft?
A
der
B
die
C
das
Slide 21 - Quiz
Er fährt durch ... (ons) Straße. (v)
A
unseren
B
unsere
C
unser
Slide 22 - Quiz
Was hat er für ... (zijn) Vater (m) gekauft?
A
seinen
B
sein
C
sein
Slide 23 - Quiz
Seid ihr alle gegen ... (deze) Pläne (mv)?
A
diesen
B
diese
C
dies
Slide 24 - Quiz
Ohne ... (mijn) Freund (m) gehe ich nicht in die Disco.