CG A2 - U2 1 t/m4 - 22.11.21 - online

Welkom
         ¿Qué tal?

1 / 39
next
Slide 1: Slide
spaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 240 min

Items in this lesson

Welkom
         ¿Qué tal?

Slide 1 - Slide

Programa de hoy
  • Deberes: 
- Behandelde stof bestuderen
- WB maken alle oefeningen Unidad 1
- WB maken R&S Unidad 1
(12, 14, 16, 21, 22)

  • Repaso:
- hace, desde, desde hace
- Indefinido regulares e irregulares 

  • CG 2 Unidad 2 nr. 1 t/m 4 

Slide 2 - Slide

¿Qué recuerdas?

Slide 3 - Slide

Ángel es médico ..... 2008.
A
hace
B
desde
C
desde hace

Slide 4 - Quiz

..... un mes empecé a aprender chino.
A
hace
B
desde
C
desde hace

Slide 5 - Quiz

..... 3 meses ya no fumo.
A
hace
B
desde
C
desde hace

Slide 6 - Quiz

¿Qué hiciste ayer?
We maken samen een document waarin we beschrijven wat je gisteren gedaan hebt. Voor inspiratie kun je van de volgende slide alvast een foto maken.

Ayer me desperté a las nueve. Después .....

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Teams - Bestanden
Stencil nr. 58 Indefinido regulares 
In groepjes probeer je individueel deze oefeningen te maken. Roep de hulp van je medestudenten of je docent in als je er niet uit komt.

timer
15:00

Slide 9 - Slide

Indefinido 
infinitief - stam 
tener        - tuv 
estar         - estuv
poder       - pud
poner       - pus 
querer      - quis
venir         - vin
saber        - sup
hacer        - hic * (hizo)
decir         - dij * (dijeron)
traer         - traj * (trajeron)

Irregulares
uitgang
1. e
2. iste
3. o
1. imos
2. isteis
3. ieron

 

Slide 10 - Slide

   dar                      ver
1. di                        1. vi
2. diste                 2. viste
3. dio                     3. vio
1. dimos                1. vimos
2. disteis               2. visteis
3. dieron               3. vieron

   ser                         ir
1. fui                       1. fui
2. fuiste               2. fuiste
3. fue                    3. fue
1. fuimos              1. fuimos
2. fuisteis            2. fuisteis
3. fueron              3. fueron

Slide 11 - Slide

Werkwoorden met klinkerwisseling 
TB p.117
Werkwoorden op -ir die in de Presente een klinkerwisseling  hebben in de Indefinido een i in de 3e persoon (enkelvoud en meervoud) 
e --> ie (sentir) of 
e --> i (pedir) 

1. pedí                   1. pedimos
2. pediste            2. pedisteis
3. pidió                 3. pidieron

Slide 12 - Slide

Werkwoorden met klinkerwisseling 
TB p.117
Werkwoorden met -ir die in de Presente een klinkerwisseling  hebben in de Indefinido een u in de 3e persoon (enkelvoud en meervoud) 
0 --> ue (dormir) 

1. dormí                  1. dormimos
2. dormiste          2. dormisteis
3. durmió              3. durmieron

Slide 13 - Slide

Werkwoorden - spellingswijziging 
TB p.117
Bij somiige werkwoorden verandert de spelling bij de yo-vorm bijvoorbeeld:
busqué, empe, pagué

Slide 14 - Slide

WB oefening 12 p.8
1. Bueno, pues ya sabes que vivo en las afueras, ¿no?  Cuando murió mi marido (yo) no quise mudarme al centro. Decidí ir a una autoescuela y enseguida tomé unas clases.
Al principio me pareció (het volgen van de lessen) un poco difícil, pero (yo) superé el miedo. El año pasado (yo) me compré un coche pequeño. Mira, y ahora me gusta bastante. Incluso llevo a mis nietos a la escuela. (zie ook oef. 22 p.12)

Slide 15 - Slide

WB oefening 14 p.9
¿Sabes con quién me he encontrado / me encontré esta semana? Con Pepa. En febrero ha cambiado / cambió de trabajo y hace dos semanas se ha mudado / se mudó de piso. Ahora vive en el centro, muy cerca de su trabajo. El mes pasado ha puesto / puso un anuncio en el periódico y dos días después la han llamado / llamaron de una agencia y le han ofrecido / ofrecieron un piso precioso. ¡Ha tenido mucha suerte! Quiere celebrarlo y ha organizado / organizó una fiesta para el próximo sábado. (zie ook oef. 21 p.12)

Slide 16 - Slide

¿Más preguntas?
  • Over de behandelde stof/
  • Over de oefeningen? 
  •  Y ahora R&S p.13 en 14

Slide 17 - Slide

TB nr. 10 p. 14
  • Lees de tekst hardop voor en vertaal de tekst.

  • TB 11b ¿Verdad o falso?







1C - 2C - 3F - 4C - 5C - 6F

Slide 18 - Slide

¿Qué más vamos a hacer?
TB CG2 Unidad 2 nr. 1 t/m 4
¿Qué? ¿Cuál/Cuáles? (TB nr.2 en 3)
Onbepaalde voornaamwoorden (TB nr. 4)

Slide 19 - Slide

Unidad 2
Te lo compro
  • iets vragen in een winkel
  • materiaal en vorm van kleding beschrijven
  • naar iets verwijzen
  • keuzes maken
  • praten over koopgewoontes

Slide 20 - Slide

Gramática y vocabulario
Te lo compro

  • onbepaalde voornaamwoorden
  • herhaling van persoonlijk voornaamwoord als lijdend en meewerkend voorwerp
  • twee persoonlijke voornaamwoorden in één zin
  • het gebruik van qué en cuál 

Slide 21 - Slide

TB nr. 1a p.19 ¿A qué fotos se refieren?
8
9
¿Qué expresiones se utilizan? 
¿Qué compran al final?

Slide 22 - Slide

TB Nr. 1a p.19 Te lo compro
¿Te gusta ir a los mercadillos? ¿Has comprado algo ahí?
¿Prefieres comprar en tiendas o en grandes almacenes? 
¿Compras en tiendas de segunda mano?
¿Y en outlets?
¿Qué ventajas ofrecen? 
¿Sabes qué es regatear? ¿Sabes hacerlo?
¿Qué ves en las fotos?

Slide 23 - Slide

TB nr. 2 p.20
Comprando con gusto

¿Cuándo se usa qué y cuándo se usa cuál / cuáles?

  • vertaal opdr. 2b
  • en vul in de kantlijn de  regel in.

Slide 24 - Slide

Het gebruik van ¿qué? en ¿cuál / cuáles?
tb p. 128 11.1.1
QUÉ wordt gebruikt om een keuze te maken tussen verschillende zaken of om een open vraag te stellen: 
- ¿Qué prefieres: ir de compras o nadar?          = qué + ww 
Wat wil je liever: winkelen of zwemmen? 
- ¿Qué productos compras por Internet?           = qué + zelfst,nw 
welke producten koop je via Internet? 
 
QUÉ wordt ook gebruikt om te vragen naar een definitie
- ¿Qué es un teléfono?                                          = qué+ser+definitie 
Wat is een telefoon? Een telefoon is een communicatiemiddel.

Slide 25 - Slide

Het gebruik van ¿qué? en ¿cuál / cuáles? 

CUÁL / CUÁLES  wordt gebruikt om een keuze te maken tussen verschillende soorten van één zaak of categorie
- Tengo muchas camisetas, ¿Cuál te gusta más? = Welke (van de T-shirts) vind je  
   het leukst?

CUÁL / CUÁLES wordt vaak in combinatie met het werkwoord SER (es, son) gebruikt (behalve bij het vragen naar definitie) 
- ¿Cuál es tu canción (liedje) favorita?

OJO:  Na CUÁL / CUÁLES komt NOOIT een zelfstandig naamwoord







Slide 26 - Slide

TB nr.2 p. 20 Comprando con gusto
Contesta las preguntas.

WB oef. 1 p.17

Slide 27 - Slide

De compras en el Rastro
TB nr. 4a p.21
Uitleg onbepaalde voornaamwoorden

Los pronombres indefinidos 


Slide 28 - Slide

Pronombres indefinidos 

onveranderlijk - veranderlijk 

Onveranderlijk: 
Zij verwijzen niet naar specifieke personen of zaken 


Onbepaalde vnmw. 

COSAS
  • algo = iets
  • nada = niets
  • todo = alles
  • cada = iedere, elke
PERSONAS
  • alguien = iemand
  • nadie = niemand
  • cada = iedere, elke

Slide 29 - Slide

Pronombres indefinidos

Veranderlijk:   
Zij hebben betrekking op zelfstandige naamwoorden (ook al wordt dit niet in de zin genoemd).

Onbepaalde vnmw.

alguno/a = een, een of ander(e)
algunos/as = enkele, een paar
ninguno/a/os/as = geen enkel(e)
todo/-a el/la = de/het hele
todos/-as los/las = alle

alguna lámpara, ninguna persona, toda la gente, todos los hombres, etc.


Slide 30 - Slide

¡OJO! 
Zie ook TB paragraaf 5.4.2. p.116
  • alguno/ninguno vóór een mannelijk zelfstandig nmw. enkv. verliest de -o. Bij zelfstandig gebruik verschijnt hij weer:
- ¿Tiene algún mueble moderno?              - No, ninguno.
  • Als er een werkwoord voor nada, nadie of ninguno staat, dan moet vóór dit werkwoord no staan (dubbele ontkenning).
No ha llegado nadie
Maar: Nadie ha llegado.

Slide 31 - Slide

Hoy no he hecho _____
A
nadie
B
nada
C
algo
D
alquien

Slide 32 - Quiz

¿Has visto _____ película de Pedro Almodóvar?
A
alguno
B
algún
C
alguna

Slide 33 - Quiz

¿Has visto alguna película de Pedro Almodóvar?
No, __________.
A
ninguno
B
nada
C
ningún
D
ninguna

Slide 34 - Quiz

¿Y has leído _____ libro de Isabel Allende?
A
alguno
B
algún
C
alguna

Slide 35 - Quiz

_____ ha abierto la puerta.
A
algo
B
nada
C
alguien
D
todos

Slide 36 - Quiz

De compras en el Rastro
TB nr. 4a p.21
El Rastro de Madrid
  • Lee en voz alta el texto juntos y tradúcelo.


  • Subrayar (onderstrepen) los pronombres indefinidos
  • TB 4c p. 21
  • WB oef. 4 p. 18


Slide 37 - Slide

Slide 38 - Link

Deberes
Voor dinsdag
  • Bestuderen behandelde stof.
  • WB maken oefeningen  ... van Unidad 2


Slide 39 - Slide