T5 Regeling voorbereiding toets

T5 Regeling

Voorbereiding toets
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

T5 Regeling

Voorbereiding toets

Slide 1 - Slide

Doelstelling 1 
Je kunt de delen en de functies van het zenuwstelsel benoemen

Centrale zenuwstelsel
  • Grote hersenen
  • Kleine hersenen
  • Hersenstam
  • Ruggenmerg

Zenuwen

Slide 2 - Slide

Doelstelling 2 
Je kunt in een afbeelding van een zenuwcel de delen benoemen
Via de uitlopers worden impulsen door ons lichaam geleid

Slide 3 - Slide

Wat is de functie van het laagje om elke uitloper in een zenuw?
A
Impulsoverdracht sneller laten plaatsvinden
B
impulsen geleiden van en naar het cellichaam
C
zorgen voor een bescherming van de zenuw

Slide 4 - Quiz

Doelstelling 3 
Je kunt drie type zenuwcellen benoemen met hun functies en kenmerken
Gevoelszenuw-
cel
Schakelcel
Bewegings-
zenuwcel
Cellichaam buiten CZS
Volledig in CZS
Cellichaam in CZS
Impulsen naar CZS
Impulsen binnen CZS
Impulsen van CZS
Één lange uitloper en één korte
Meerdere korte uitlopers
Één lange uitloper en meerdere korte

Slide 5 - Slide

Van welk type zenuwcel ligt het cellichaam niet in het centrale zenuwstelsel

Slide 6 - Open question

Schakelcel
Bewegingszenuwcel
Gevoelszenuwcel

Slide 7 - Drag question

Deze cellen hebben alleen contact met andere zenuwcellen.
A
Schakelcel
B
Bewegingszenuwcel
C
Gevoelszenuwcel
D
Zintuigcel

Slide 8 - Quiz

Doelstelling 4 
Je kunt omschrijven wat een zenuw is en  kunt drie type zenuwen noemen met hun kenmerken
Zenuw = bundel uitlopers van zenuwcellen omgeven door een laag bindweefsel
Gevoelszenuw
Bevat uitlopers van gevoelszenuwcellen
Bewegingszenuw
Bevat uitlopers van bewegingszenuwcellen
Gemengde zenuw
Bevat uitlopers van gevoels- en bewegingszenuwcellen

Slide 9 - Slide

Wat is de functie van het laagje om elke uitloper in een zenuw?
A
Uitlopers van elkaar isoleren
B
impulsen geleiden van en naar het cellichaam
C
zorgen voor een bescherming van de zenuw

Slide 10 - Quiz

Welke zenuw zie
je op de afbeelding?
A
Bewegingszenuw
B
Gemengde zenuw
C
Gevoelszenuw

Slide 11 - Quiz

Doelstelling 5 
Je kunt delen van het ruggenmerg noemen met hun functies en kenmerken
  • Grijze stof (merg) bevat cellichamen van bewegingszenuwcellen en schakelcellen
  • Witte stof (schors) bevat uitlopers van zenuwcellen
  • Zenuwknoop bevat cellichamen van gevoelszenuwcellen

Slide 12 - Slide

Een uitloper van een schakelcel in de grote hersenen gaat naar het ruggenmerg beneden het getekende deel.
Door welk van de genummerde delen kan deze uitloper gaan?
A
Nummer 1
B
Nummer 2
C
Nummer 3
D
Nummer 4

Slide 13 - Quiz

Doelstelling 6 
Je kunt delen van de hersenen benoemen met hun functies en kenmerken
  • Grote hersenen = bewuste reacties
  • Kleine hersenen = coordineren bewegingen
  • Hersenstam = Impulsen geleiden van ruggenmerg en organen in het hoofd richting hersenen en aansturen belangrijke levensfuncties zoals hartslag en ademhaling

Slide 14 - Slide

Hoe noem je een groep schakelcellen bij elkaar die liggen in de grote hersenen?
A
Hersenstam
B
Kleine hersenen
C
Hersencentra

Slide 15 - Quiz

Sleep de juiste betekenis naar het juiste begrip. 
Grote hersenen 
Kleine hersenen 
Hersenstam
Hersenschors met hersencentra voor waarnemingen, bewegingen en geheugen. 
Coordinatie en evenwicht houden.
Verbindingen tussen de hersenen en het rugenmerg, onbewuste reacties.

Slide 16 - Drag question

Doelstelling 7 
Je kunt de risico's van overmatig gebruik van medicijnen, alcohol en drugs beschrijven
  • Overdracht van impulsen kan worden geremd of gestimuleerd
  • Kan zorgen voor blijvend hersenletsel of achteruitgang in functioneren hersenen

Slide 17 - Slide


Deelname aan het verkeer is vlak na het gebruik van ongeveer twee glazen alcoholhoudende drank verboden. Hierover worden twee beweringen gedaan.
   1   Het belangrijkste effect van alcohol op het zenuwstelsel is dat je hersenen beter functioneren.
   2   Door de alcohol uit drie of meer glazen neemt de reactiesnelheid tijdens het sturen af.
Welke van deze beweringen is (zijn) juist?
A
Alleen bewering 1.
B
Alleen bewering 2.
C
Bewering 1 en 2.
D
Geen van beide beweringen.

Slide 18 - Quiz

Doelstelling 8 
Je kunt de functies van reflexen noemen en de reflexboog bescihrijven 
Reactie vindt plaats voordat impuls bij grote hersenen aankomt
Functie: bescherming van het lichaam

Slide 19 - Slide


Hoe verloopt de weg van een
reflexboog?
A
Zintuigcellen-Gevoelszenuwcellen-Schakelcellen in de hersenen-Bewegingszenuwcellen-Spier
B
Zintuigcellen-Gevoelszenuwcellen - Schakelcellen in ruggenmerg/stam Bewegingszenuwcellen-Spier
C
Zintuigcellen-Schakelcellen-Gevoelszenuwcellen- bewegingszenuwcellen - Spier

Slide 20 - Quiz

Bekijk de afbeelding
Is dit een bewuste reactie
of een reflex?
A
Bewuste reactie
B
Reflex

Slide 21 - Quiz

Doelstelling 9
Je kunt de bouw en functies van het hormoonstelsel beschrijven en in een afbeelding de belangrijkste hormoonklieren benoemen

Slide 22 - Slide

HORMOONSTELSEL
ZENUWSTELSEL
snel
langzaam
impulsen
via bloed
kort
langdurig
Specifiek
via zenuwen
hormonen

Slide 23 - Drag question

Doelstelling 10 
Je kunt de werking beschrijven van hormonen uit de hypofyse en schildklier
Hypofyse
Schildklier
Groeihormoon
stimuleert groei van beenderen
Schildklier-hormoon
Stimuleert groei en ontwikkeling
Stimulerende hormonen
Sturen andere hormoonklieren aan
Stimuleert de stofwisseling (verbranding)

Slide 24 - Slide

Doelstelling 11 
Je kunt de werking beschrijven van hormonen uit de eilandjes van langerhans en de bijnieren
Eilandjes van langerhans
Bijnieren
Insuline (Veel suiker in bloed)
Zet glucose om in glycogeen
Adrenaline
Activeert lichaamsprocessen zodat je in actie kan komen
Glucagon (weinig suiker in bloed)
Zet glycogeen om in glucose

Slide 25 - Slide

Welke hormonen horen bij welke klier?
Groeihormoon
Schildklierhormoon
Adrenaline
Insuline
Glucagon
Testosteron
Progesteron
Oestrogeen

Slide 26 - Drag question

waarom kun je de hypofyse het regelcentrum van het hormoonstelsel noemen?
A
hypofysehormonen sturen andere hormoonklieren aan
B
het is het enige hormoonklier in de hersenen
C
de hypofyse scheidt alle hormonen uit
D
de hypofyse is klein maar regelt alles

Slide 27 - Quiz

Welke invloed heeft insuline op het glucosegehalte van het bloed?
A
door insuline daalt het glucosegehalte in het bloed
B
door insuline stijgt het glucosegehalte in het bloed

Slide 28 - Quiz