Les 22 Conjunctuurpolitiek

Economie
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Economie

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag
  • Theorie hoofdstuk 3
  • Opdrachten maken / voorbereiden toets
  • Kort nabespreken

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

H3: conjunctuurpolitiek
Wat kan/ moet/ zal de overheid doen om de conjunctuur stabieler te houden?

- belastingtarief verhogen/ verlagen
- rente verhogen/ verlagen
- projecten beginnen (voor meer bestedingen -> meer inkomsten)

Slide 5 - Slide

De (Nederlandse) overheid:
Voert een bewust anticyclisch beleid door:
  • extra uitgaven te doen bij laagconjunctuur
  • Internationale concurrentiepositie te versterken

Slide 6 - Slide

Internationale concurrentiepositie verbeteren:
  1. Loonmatiging
  2. (in 1982 Akkoord van Wassenaar, overheid en vakbonden waren het eens met loonmatiging -> betere concurrentiepositie)
  3. Arbeidsproductiviteit te verhogen
  4. Inflatie tegengaan  (ECB past rentetarief aan)

Slide 7 - Slide

Uitkomst:

Slide 8 - Slide

Automatische stabilisatoren
  • 'Passieve' mechanismen van de overheid:

  • Sociale uitkeringen: beperkt de vraaguitval
  • Progressieve belastingen: beperkt de groei

Slide 9 - Slide

Monetair beleid
Belangrijkste wapens van de ECB:
  • Rentebeleid
      Lage rente zorgt ervoor dat mensen gaan lenen, dus geld
      uit gaan geven, dus besteden in de economie (en andersom)

  • Hoeveelheid geld in een land neemt toe!

Slide 10 - Slide

Geldhoeveelheid
Verkeersvergelijking van Irving Fisher -->


M * V = P * T

Slide 11 - Slide

Wat betekent wat?
M = geldhoeveelheid (Money)
V = omloopsnelheid (velocity)
P = prijzen van goederen en diensten (prices)
T = Transacties (transactions)

Slide 12 - Slide

Hoe werkt dit in de theorie?
Voorbeeld op pagina 63

Slide 13 - Slide

Hoe werkt dit in de praktijk?
V (omloopsnelheid) = constant.
Als de M dus stijgt, heeft dit 2 mogelijke uitkomsten:
  1. P stijgt (prijzen)
  2. T stijgt (aantal transacties, oftewel, hoeveel verkocht wordt)

Slide 14 - Slide

Welke stijgt?
  • Op korte termijn: T (transacties) door prijsrigiditeit
    Er is meer geld, mensen hebben meer te besteden en gaan dus meer kopen, want de prijzen zijn (nog) gelijk gebleven.
  • Op Lange termijn: P: het aantal producten is in principe niet veranderd. Als er meer geld is, en het aantal producten blijft gelijk, dan stijgt de prijs.

Slide 15 - Slide

Afweging bank bij geld bijdrukken:
  • Wel geld bijdrukken, want dit zorgt voor een economische 'boost'
  • Niet veel bijdrukken, want het zorgt voor inflatie

Slide 16 - Slide

Controlevraag: van welk begrip is dus op lange termijn sprake als M toeneemt?

Slide 17 - Open question

Zelf aan de slag:
Maken opdracht 1 op blz. 55
Maken opdracht 4 op blz. 58
Maken opdracht 6 + 8 t/m 12 op blz. 65

Slide 18 - Slide

Belangrijke onderdelen toets:
  • Toegevoegde waarde/BBP
  •  Lorenzecurve
  • Kringloopmodel
  • Progressief/degressief     belastingstelsel
  • Anticyclisch/procyclisch
  • Conjunctuurbewegingen
  • Monetair beleid
  • Fishervergelijking

Slide 19 - Slide