8. extra les Spaans

¡Hola!
1 / 16
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

¡Hola!

Slide 1 - Slide

Hoy en la clase (extra) de español
  • Inhoud van het SO

  • Uitleg

  • Vragen?

  • Hoe ga je je voorbereiden? 

Slide 2 - Slide

La evaluación

Vrijdag 18 maart het 6e uur
                  SO tarea 3 y 4

Slide 3 - Slide

Los números hasta el cien
  • Je hebt de getallen t/m 30 geleerd. Weet je ze nog? 
  • Getallen van 16 t/m 29 vormen zicht door een i, je schrijft het getal aan elkaar
    (dieciséis, diecinueve, veintiséis,  veintisiete)
  • Vanaf 31 schrijf je alle getallen uit elkaar met de letter y in het midden. 
    (treinta y seis, cuaranta y dos, cincuenta y siete)

Het is dus belangrijk dat je de tientallen leert!




Op de volgende dia kan je luisteren naar de uitspraak 
van alle getallen t/m 100.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Los números hasta el cien

Slide 6 - Slide

De getallen 16 t/m 29 schrijf je met een i los van elkaar.
A
verdadero (waar)
B
falso (niet waar)

Slide 7 - Quiz

De getallen 31 t/m 99 schrijf je met een y en uit elkaar.
A
verdadero (waar)
B
falso (niet waar)

Slide 8 - Quiz

Leerdoelen

  • Ik weet de vervoegingen van de regelmatige werkwoorden (AR, ER, IR)

  • Ik kan de onregelmatige werkwoorden estar en tener vervoegen.

Wat bedoel we met (on)regelmatige werkwoorden?
Hoe kan je oefenen met deze werkwoorden?
Los objetivos 

Slide 9 - Slide

Werkwoorden schema
Haal -AR, -ER of -IR van het hele werkwoord af.
Wat is het onderwerp?
Plak de juiste uitgang erachter.
- AR
-  ER
- IR
ik
yo
O
O
O
jij
AS
ES
ES
hij/ zij/ uw
él / ella/ usted
A
E
E
wij
nosotros
AMOS
EMOS
IMOS
jullie
vosotros
ÁIS
ÉIS
ÍS
zij/ u (meervoud)
ellos / ellas/ ustedes
AN
EN
EN
VB: Pablo ____(hablar) español.
hablar - ar = habl
Pablo = hij = él
habl + a = habla

Slide 10 - Slide

Vervoeg de werkwoorden
1. Pablo ___________ (hablar) español. 
2. Tú ___________ (comer) una pizza. 
3. María y yo ____________ ( correr) en un parque. 
4. Vosotros ___________ (estudiar) en la clase.
5. Ellos ________ (vivir) en España. 
6. Las chicas __________ (escribir) en un cuaderno. 

Slide 11 - Slide

De vervoegingen van
  estar en tener
                                                               (zich bevinden)                   (hebben) 

Deze werkwoorden zijn onregelmatig, je leert de rijtjes uit je hoofd. 
Je past bij deze werkwoorden niet het werkwoorden schema toe! 

Slide 12 - Slide

Oefenen met de werkwoorden
1. Klik HIER.
2. Vul hier de volgende werkwoorden in:
  • hablar
  • escuchar
  • comer
  • leer
  • vivir
  • escribir
  • tener
  • estar
3. Vul hier presente in. 
4. Klik op start oefening.

Slide 13 - Slide

Leerdoel

"Ik kan vertellen hoe 
mijn huis eruit ziet."

Slide 14 - Slide

Handige zinnetjes:

  • Mi casa tiene ... (noem de ruimtes). 
  • Mi dormitorio tiene ... (noem de meubels). 
  • Mi (meubel) es (kleur).   
  • Mi (ruimte) es (kleur). 
  • Tengo (meubel of ruimte) + (kleur).



Slide 15 - Slide

Spaanse les vrijdag

  • Herhalen werkwoorden 
  • Zinnen maken om je huis te beschrijven 


                  Willen jullie graag nog met iets anders oefenen?  

Slide 16 - Slide