Tekstverbanden

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Absenties
Emma: november 2x, februari 1x
Sjoerd: februari 1x
Michelle: september 1x

Slide 2 - Slide

Hoe voel je je vandaag?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 3 - Poll

Planning
- Nieuwsquiz
- Leesvaardigheid: tekstverbanden
- Oefeningen
- Opdrachten maken

Slide 4 - Slide


Over wie schreef Famke Louise een disstrack die door juicekanaal 'Roddelpraat' verwijderd moest worden?

A
Lil Kleine
B
Ali B
C
Marco Borsato
D
Waylon

Slide 5 - Quiz


Welke Nederlandse jeugdserie stopt na 15 jaar?

A
Brugklas
B
Spangas
C
Gips
D
Huis Anubis

Slide 6 - Quiz


Waar vond afgelopen woensdag een aardbeving plaats met een sterkte van 7.3 op de schaal van Richter?
A
Teheran, Iran
B
Istanbul, Turkije
C
Fukushima, Japan
D
San Francisco, VS

Slide 7 - Quiz


Welke Engelse club bereikte afgelopen week de Champions League kwartfinale?

A
Manchester United
B
Tottenham
C
Blackpool
D
Chelsea

Slide 8 - Quiz


Welk levensmiddel is naar verwachting eind deze maand niet meer verkrijgbaar?

A
Benzine
B
Tarwe
C
Zonnebloemolie
D
Beschuit

Slide 9 - Quiz


Waardoor kleurde de lucht op veel plekken in Nederland oranje?

A
Gedeeltelijke zonsverduistering
B
Gedeeltelijke maansverduistering
C
Woestijnstof uit de Sahara
D
Mistbanken in combinatie met zon

Slide 10 - Quiz

Wat is een tekstverband?
Geeft aan wat twee zinnen, tekstgedeelten of alinea's met elkaar te maken hebben.

Slide 11 - Slide

Tekstverbanden

Slide 12 - Slide

Wat is een tekstverband?
A
een signaalwoord dat een zin met een andere zin verbindt
B
de deelonderwerpen in het middenstuk
C
de samenhang tussen woorden, zinnen en alinea's
D
de indeling in inleiding-middenstuk-slot

Slide 13 - Quiz

Welke tekstverbanden ken je?

Slide 14 - Mind map

Tekstverbanden
Chronologisch verband
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Toelichtend verband

Slide 15 - Slide

Chronologisch verband
Beschrijft de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde

Vroeger, later, nu, daarna, eerst, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort, jaartallen en data

Slide 16 - Slide

Opsommend verband
Dingen worden achter elkaar opgenoemd

Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen, getallen, dots (-)

Slide 17 - Slide

Tegenstellend verband
Tegenovergestelde zaken worden genoemd

Maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant, aan de andere kant

Slide 18 - Slide

Toelichtend verband
Extra informatie wordt gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld. 

bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 19 - Slide

Welke vier tekstverbanden zijn er?

Slide 20 - Open question

Welk van deze signaalwoorden geeft GEEN opsommend tekstverband aan?
A
daarna
B
ook
C
bovendien
D
daarnaast

Slide 21 - Quiz

Tekstverband = toelichtend
Tekstverband = opsommend
Tekstverband = tegenstellend
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 22 - Drag question

Welk signaalwoord hoort bij het chronologische tekstverband?
A
Terwijl
B
Daarnaast
C
Toch
D
Echter

Slide 23 - Quiz


Zoek tekstverband:
Vroeger hield hij van pasta, tegenwoordig houdt hij meer van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 24 - Quiz

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
toelichtend
C
tegenstellend
D
chronologisch

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 26 - Quiz

Welk van deze signaalwoorden geeft GEEN tegenstellend tekstverband aan?
A
maar
B
daarentegen
C
echter
D
terwijl

Slide 27 - Quiz


Zoek tekstverband:
Hij houdt van pannenkoeken, maar niet van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdvolgorde (chronologie)
D
toelichting

Slide 28 - Quiz

Welk van deze signaalwoorden geeft GEEN tekstverband van chronologie aan?
A
terwijl
B
vanwege
C
toen
D
zodra

Slide 29 - Quiz

Ten eerste
Om te beginnen
Maar
Toch
En
Ook
Hoewel
Ten slotte
Verder
Echter
Opsommend tekstverband
Tegenstellend tekstverband
Tegenover

Slide 30 - Drag question

Aan de slag!
Maak opdracht 2 (blz. 104)

Slide 31 - Slide

Stel รฉรฉn vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 32 - Open question

Ik kan tekstverbanden herkennen in een tekst.
010

Slide 33 - Poll