Les 5 nkomenselasticiteit

Prijselasticiteit
Relatief inelastische vraag
Relatief elastische vraag
Volkomen inelastische vraag
Primaire goederen
Luxe goederen
1 / 38
next
Slide 1: Drag question
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Prijselasticiteit
Relatief inelastische vraag
Relatief elastische vraag
Volkomen inelastische vraag
Primaire goederen
Luxe goederen

Slide 1 - Drag question

De elasticiteit is -0,2.
De prijs is gedaald met 5%.
De nieuwe hoeveelheid is 1000.
Hoe groot was de oude hoeveelheid?
A
precies 950
B
952
C
precies 1009
D
990

Slide 2 - Quiz

Hoe lang kan je zonder telefoon?
A
Een uur
B
Een avond
C
Een dag
D
Een week

Slide 3 - Quiz

Je wint vandaag de loterij,
wat ga je als eerste doen?

Slide 4 - Mind map

Basisbehoeften --> noodzakelijke goederen
Secundaire behoeften --> luxe goederen

Slide 5 - Drag question

Als het inkomen van consumenten stijgt,
zal bij de meeste producten de vraag...
A
dalen
B
stijgen
C
hetzelfde blijven

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Inkomenselasticiteit


De inkomenselasticiteit zegt iets over hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een daling of stijging van het inkomen.

Slide 8 - Slide

Berekening inkomenselasticiteit

De inkomenselasticiteit kun je als volgt berekenen:

                                                                                                 Gevolg    en "GO''                                                                                                   Oorzaak     

                    

Ey > 0: normale producten

Ey < 0: inferieure producten


Slide 9 - Slide

Inferieure producten

Als we minder van een product gaan kopen bij een stijging van het inkomen (negatief verband) dan noemen we het product inferieur.



Bijvoorbeeld: we kopen in plaats van 'gewone'

fietsen meer elektrische fietsen als het inkomen  

stijgt. De gewone fiets is inferieur.  

(Dat zegt niet altijd iets over de kwaliteit!)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Inkomenselasticiteit
Luxe goederen
Inferieurie goederen
Indifferente goederen
Noodzakelijke goederen

Slide 12 - Drag question

Sleep de elasticiteit getallen naar de juiste soort goederen
Luxe goed
Noodzakelijk goed
Ineferieur goed
-1,25
0,65
2,25

Slide 13 - Drag question

Berekening inkomenselasticiteit

De inkomenselasticiteit kun je als volgt berekenen:

                                                                                                 Gevolg    en "GO''                                                                                                   Oorzaak     

                    

Ey > 0: normale producten

Ey < 0: inferieure producten


Slide 14 - Slide

Het inkomen stijgt met 10%.
Het product is inferieur.

De vraag zal...
A
dalen met 5%
B
niet veranderen
C
stijgen met 5%

Slide 15 - Quiz

Het linker product wordt vervangen door het rechter product als het inkomen stijgt.

Het linker product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 16 - Quiz

Vraag naar product stijgt van Q 10 naar Q15. Inkomen stijgt met 5%
A
De inkomenselasiciteit is 33
B
De inkomenselasiciteit is 10
C
De inkomenselasiciteit is 5
D
De inkomenselasiciteit is 2,5

Slide 17 - Quiz

Vraag naar product stijgt van Q 10 naar Q15. Inkomen stijgt met 5% n


Werkwijze:
- Schrijf de formule op.                 % verandering Q/ %verandering I
- Vul de formule in                               50  / 5 = ??
- Berereken de uitkomst.              = 10

Slide 18 - Slide

Bij inkomenselasticiteit onderscheiden we deze goederen:
A
Complementaire en substitutie
B
Elastisch en inelastisch
C
Homogeen en hetrogeen
D
Inferieur, noodzakelijke en luxe

Slide 19 - Quiz

De i.elasticiteit is 5 en de vraag is met 50% gestegen. het inkomen:
A
stijgt met 250%
B
Stijgt met 10%
C
Daalt met 250%
D
Daalt met 10%

Slide 20 - Quiz

I. elasticiteit is 5 ; vraag is met 50% gestegen


Werkwijze:
- Schrijf de formule op.                 % verandering Q/ %verandering I
- Vul de formule in                               50  / ?? = 5.
- Berereken de uitkomst.    (gebruik ezelsbruggetje 6/2=3)
                                                                 50/5 = 10%

Slide 21 - Slide

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 5%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primaire

Slide 22 - Quiz

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 20%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primaire

Slide 23 - Quiz

Inkomen oud is 3000; inkomen nieuw is 4000
I-elasticiteit is 0,8.
A
% verandering Q is 25%
B
% verandering Q is 26,67%
C
% verandering Q is 28,67%
D
% verandering Q is 30%

Slide 24 - Quiz

Inkomen oud is 3000; inkomen nieuw is 4000 Prijselasticiteit is 0,8.


Werkwijze:
- Schrijf de formule op.                 % verandering Q/ %verandering I
- Vul de formule in                               ??  /33,3 = 0,8
- Berereken de uitkomst.               6/2=3.    -->  33,3*0,8= 26,67%

Slide 25 - Slide

Volgens bol.com is in de eerste week van de corona-uitbraak de vraag naar badmintonrackets toegenomen met 17,9%.
Sinds de lockdown van de scholen is het aanbod van online lesmateriaal toegenomen.
Sinds de gedwongen sluiting van de horeca door de coronacrisis is het aantal restaurants dat thuis bezorgt explosief gegroeid. Dat heeft geleid tot lagere prijzen.
De vraag naar mondkapjes is sinds de corona-uitbraak enorm gestegen waardoor de prijzen stijgen en er vervolgens ook meer worden geproduceerd.

Slide 26 - Drag question

Alle soorten hygiënische handgel vliegen de winkel uit. De sector heeft echter de productie opgeschaald om aan de vraag te voldoen.
Corona heeft groot effect op de luchtvaart. Mensen durven niet meer te vliegen met een enorme daling van de vraag als gevolg. Door de sluiting van vele landgrenzen daalt het aanbod van vluchten.

Slide 27 - Drag question

H3: bedrijfskolom
Bekijk de volgende video:

Slide 28 - Slide

H3 Berovingsprobleem

Slide 29 - Slide

Wat zijn verzonken kosten?

Slide 30 - Open question

Berovingsprobleem
Samenwerking tussen 
A                                                         en                                                     B
werkgever                                                                          werknemer
A           investeert meer in de samenwerking dan                  B
   de specifieke investering leidt tot verzonken kosten
    cursus voor werknemer betaald door werkgever
B                            krijgt nu meer macht dan                                  A
 en kan A beroven van de specifieke investering
door over te stappen naar een andere werkgever
A weet dit en zal daarom niet investeren: een probleem

Slide 31 - Slide

Primaire goederen en luxe goederen

Slide 32 - Slide

Nu maken
3.4 
(10 minuten)

Slide 33 - Slide

Geef je antwoord op 3.4c:
Leg uit dat vervoer via het spoor door Austrain tot een berovingsprobleem kan leiden. Je kunt een foto insturen.

Slide 34 - Open question

Gemeente redt FC Twente








Nos.nl, 9 april 2019

Slide 35 - Slide

Leg uit dat in de situatie in het nieuwsbericht over FC Twente sprake is van een berovingsprobleem (2p)

Slide 36 - Open question

Leerdoelen behaald?

Slide 37 - Slide

Extra uitleg
In de volgende video's:

Slide 38 - Slide