Woordvolgorde A1 -> A2

de hoofdzin
van woorden naar een zin


de man
springt
in de lucht
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

de hoofdzin
van woorden naar een zin


de man
springt
in de lucht

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat is de goede volgorde in een normale zin?
1
2
3
4
wanneer?
de rest
onderwerp
persoonsvorm

Slide 3 - Drag question

Wat is de goede volgorde in een normale zin?
naar huis
1
2
3
4
om 3 uur
de leerlingen
gaan

Slide 4 - Drag question

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woorden in de rest van de zin.

  1. met wie?
  2. wat?
  3. hoe?
  4. waar?


Ik ben gisteren met mijn moeder met de auto naar huis gereden.

Slide 5 - Slide

de normale zin - hoofdzin
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan                gaat               morgen         naar Rotterdam.
Nadia             fietst              elke dag              naar school.
Maria              eet                 om 3 uur             een appel.
Jasim             tekent            altijd                     dieren.

Slide 6 - Slide

Oefenen met een hoofdzin
  1. Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
  2. Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.
  3. Vergeet de (.) punt aan het einde niet!

Slide 7 - Slide

begint-De les-negen-uur-om

Slide 8 - Open question

geslapen-Ik-tien-uur-heb-tot

Slide 9 - Open question

Hij-koopt-fiets-nieuwe-een

Slide 10 - Open question

mijn bed - gisteren - Ik - lag - in -
om 10 uur

Slide 11 - Open question

een paar dagen - Ik - met vrienden - ga - naar Parijs

Slide 12 - Open question

gaan - We - volgende week vrijdag - naar het zwembad

Slide 13 - Open question

een zin met 2 werkwoorden
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan               is                      gisteren        naar Rotterdam    geweest.
Nadia           moet              elke dag           naar school            fietsen.
Maria            heeft              om 3 uur          een appel              gegeten.
Jasim           heeft               vandaag         mooie dieren        getekend.
werkwoord
1
2
3

Slide 14 - Slide

gekregen -heeft - Hij - gisteren - straf

Slide 15 - Open question

Wij - nooit - geweest- in Chili - zijn

Slide 16 - Open question

En een vraagzin ??
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Is                  Ivan               gisteren        naar Rotterdam      geweest?
Moet           Nadia            elke dag           naar school            fietsen?
Heeft           Maria            om 3 uur          een appel              gegeten?
Heeft           Jasim            vandaag         mooie dieren        getekend?
werkwoord

Slide 17 - Slide

Ben-op-school-vandaag- jij?

Slide 18 - Open question

Ivan - naar school - Gaat - altijd -
op de fiets ?

Slide 19 - Open question

in Rotterdam - jij - Woon - al lang ?

Slide 20 - Open question

drie broers -jij - Heb ?

Slide 21 - Open question

jij - bus 133 - naar school- met-
altijd - Ga?

Slide 22 - Open question

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

Ze gaat bijna elke dag naar de supermarkt.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Ze lezen een boek in de bibliotheek.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz


De leerlingen vanmiddag praten met anderen.
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Ik morgen ga naar school.
B
Ik ga morgen naar school.

Slide 26 - Quiz

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Wij hebben een nieuwe auto gekocht.
B
Wij hebben gekocht een auto nieuwe.

Slide 27 - Quiz

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Jullie morgen hebben geen huiswerk.
B
Jullie hebben morgen geen huiswerk.

Slide 28 - Quiz

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Zijn jullie weleens geweest in Amerika?
B
Zijn jullie in Amerika weleens geweest ?
C
Zijn jullie weleens in Amerika geweest?

Slide 29 - Quiz

Wordwall
klik hier voor
zinnen maken

Slide 30 - Slide