Herhalen grammatica

Herhalen grammatica
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhalen grammatica

Slide 1 - Slide

Planning
Herhalen voornaamwoorden tot nu toe

Uitleg vragend voornaamwoord en aanwijzend voornaamwoord

Huiswerk

Slide 2 - Slide

Waar verwijst een persoonlijk voornaamwoord naar?

Slide 3 - Mind map

Persoonlijke voornaamwoorden staan altijd in combinatie met een zelfstandig naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord vervangt het zn.

De jongens voetballen in hetzelfde team.

... voetballen in hetzelfde team.

Slide 5 - Slide

Kan hun ook een persoonlijk voornaamwoord zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz

Hun als persoonlijk voornaamwoord

Ik geef hun die pen.

Slide 7 - Slide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
A
jij
B
mijn
C
u
D
jou

Slide 8 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het bezittelijk voornaamwoord is / de bezittelijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
(1e) haar
C
Zij, (1e) haar, (2e) haar
D
(2e) haar

Slide 9 - Quiz

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
die
B
jouw
C
mijn
D
onze

Slide 10 - Quiz

Wat is het wederkerend voornaamwoord?
Ik was me
A
Ik
B
Was
C
Me

Slide 11 - Quiz

Elkaar, mekaar en elkander zijn...?

Slide 12 - Open question

Vragend voornaamwoord
Vier vragende voornaamwoorden
  • Wie
  • Wat
  • Welke
  • Wat voor (een)

Slide 13 - Slide

Wie komt er morgen naar het feestje van
Luna?

Welk woord is het vragende voornaamwoord?
A
Wie
B
Luna
C
Komt

Slide 14 - Quiz

Waar staat het vragend voornaamwoord?
 Aan het begin staan van directe vraag.

Bijvoorbeeld: Wat voor cijfer heb je gehaald?

Slide 15 - Slide

Midden in de zin.

Bijvoorbeeld: Hij wilde weten wat voor cijfer hij had gekregen .

Controleren?
Hij wilde weten: Wat voor cijfer had ik?

Slide 16 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
- Wijst meestal een mens, dier of ding aan;
- Meest voorkomende aanwijzende voornaamwoorden: die, deze, dit en dat
- Ook zo'n, zelf, zulk(e) kunnen aanwijzend voornaamwoord zijn.
- Specifieker dan een lidwoord --> vergelijk: die kast en de kast

Slide 17 - Slide

Ik heb ze van Madelon geleend.

Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 18 - Quiz

Wat is geen aanwijzend voornaamwoord?
A
Deze
B
Die
C
Daar
D
Dat

Slide 19 - Quiz

Wat is geen
vragend voornaamwoord?
A
wat voor
B
wat voor een
C
waarom
D
welk

Slide 20 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 21 - Quiz

'Je' kan persoonlijk voornaamwoord zijn, maar ook bezittelijk voornaamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz