Les 32 (8 febr)

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Volgens het PTO:

- Bezig met schrijfdossier, telt 2x mee (donderdags)
- Bezig met taalverzorging H4 t/m 6, telt 1x mee (rest vd week)

Slide 2 - Slide

Vandaag
  • Lezen

  •  Presentaties

  • Grammatica H 4 t/m 6
herhalen: oude woordsoorten
Nieuwe woordsoort: het voorzetsel 





timer
10:00

Slide 3 - Slide

Doelen
1. Ik weet het verschil is tussen zinsontleding en woordsoorten benoemen;
2. Ik ken de (on)bepaalde lidwoorden;
3. Ik weet wat zelfstandig naamwoorden en eigennamen zijn;
4. Ik weet wat hulp- en zelfstandig werkwoorden zijn;
5. Ik weet wat de aanwijzend/ vragend voornaamwoorden zijn;
6. Ik kan de aanwijzend / vragend voornaamwoorden uit een zin halen;
7. Ik kan 'dit/ dat/deze/die' correct gebruiken.
8. Ik herken voorzetsels in een zin. (NIEUW)                              QUIZ .......

Slide 4 - Slide

Vandaag/ heb / ik/ niet/ zo'n zin in die pizza.
A
woordsoorten benoemen
B
zinsontleding

Slide 5 - Quiz

Vandaag heb ik niet zo'n zin in die pizza.

aanwijzend vnw :


A
zijn er niet
B
die
C
zo'n + die
D
vandaag, die

Slide 6 - Quiz

Vandaag heb ik niet zo'n zin in die pizza.

zelfst. nw


A
vandaag
B
zin, pizza
C
vandaag, pizza
D
pizza

Slide 7 - Quiz

Vandaag heb ik niet zo'n zin in die pizza.

Het werkwoord =
A
een hulpwerkwoord
B
een zelfstandig werkwoord

Slide 8 - Quiz

Vandaag heb ik niet zo'n zin in die pizza.

Het werkwoord =
A
een hulpwerkwoord
B
een zelfstandig werkwoord

Slide 9 - Quiz

A. In elke zin staat een zelfstandig werkwoord.

B. In elke zin staat een hulpwerkwoord.
A
A = waar B = niet waar
B
A = niet waar B = niet waar
C
A = waar B = waar
D
A = niet waar B = waar

Slide 10 - Quiz

Vandaag heb ik niet zo'n zin in die pizza.

Welk woord(en) kan ik vervangen door een lidwoord in deze zin?
A
zo'n
B
zo'n, die
C
zo'n, die, niet
D
die

Slide 11 - Quiz

Jij bent wel een geval apart, zeg!

Lidwoord?
A
1: een is onbepaald lidwoord
B
2: wel + een beide onbepaald
C
1: een is bepaald lidwoord
D
geen

Slide 12 - Quiz

a. Wie gaat jou daarbij helpen?
b. Hoe gaan jullie het aanpakken?
A
In zin a staat een vragend vnw. In zin b staat een vragend vnw.
B
In zin a staat GEEN vragend vnw. In zin b staat een vragend vnw.
C
In zin a staat GEEN vragend vnw. In zin b staat GEEN vragend vnw.
D
In zin a staat een vragend vnw. In zin b staat GEEN vragend vnw.

Slide 13 - Quiz

Wat zijn alleen maar vragend voornaamwoorden?
A
wie, waarvoor, wanneer
B
wat voor, waarom, welke
C
wie, welke, wat voor
D
waarheen, welke, wat

Slide 14 - Quiz

Hakim legde zijn pen neer toen hij klaar was met zijn proefwerk aardrijkkunde.

A. Hoeveel zelfstandig naamwoorden?
B. Hoeveel eigennamen?
A
A. 4 B. 1
B
A. 3 B. 2
C
A. 3 B. 0
D
A. 4 B. 2

Slide 15 - Quiz

online woordenboek: vandale.nl

Slide 16 - Slide

LAATSTE VRAAG

Kies de correcte zin (aanw. vnw).
A
Ik wil die boek echt niet lezen.
B
Dat jongetje heet Xander.
C
Die meisje daar heet Marie.
D
Zij hebben dat varkentjes gevoerd.

Slide 17 - Quiz

Vandaag
  • Lezen

  •  Presentaties

  • Grammatica H 4 t/m 6
herhalen: oude woortsoorten
Nieuwe woordsoorten: het voorzetsel 
8. Ik herken voorzetsels in een zin. (NIEUW)    





Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Huiswerk 
p. 150 voorzetsel

niv 1: opdr 1 en 2
niv 2: opdr 2 en 3
niv 3: opdr 4 en 5









Slide 20 - Slide

Doelen behaald?
1. Ik weet het verschil is tussen zinsontleding en woordsoorten benoemen;
2. Ik ken de (on)bepaalde lidwoorden;
3. Ik weet wat zelfstandig naamwoorden en eigennamen zijn;
4. Ik weet wat hulp- en zelfstandig werkwoorden zijn;
5. Ik weet wat de aanwijzend/ vragend voornaamwoorden zijn;
6. Ik kan de aanwijzend / vragend voornaamwoorden uit een zin halen;
7. Ik kan 'dit/ dat/deze/die' correct gebruiken.
8. Ik herken voorzetsels in een zin. (NIEUW)                              QUIZ .......

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video